De BVD, de universiteit en extreem-rechts

Inlichtingendienst besteedt onderzoek uit aan wetenschappers.

Geactualiseerde versie, gepubliceerd in Amok/VD, herfst 1998


Het toenemend geweld tegen buitenlanders baart ook de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) zorgen. De geheime dienst gaf twee onderzoeksinstituten de opdracht een antwoord op deze vragen te vinden. De uitslag werd voorjaar 1997 bekend: 'Racistisch geweld kent meestal geen politiek motief'. Acties gericht tegen allochtonen gebeuren vooral uit 'sensatiezucht' en 'frustratie'. Slechts enkele van de daders waren lid van een extreem-rechtse partij. Ook van een nadrukkelijke toename van het aantal incidenten is geen sprake.
Geen reden tot paniek, lijkt de slotsom.
Wie de rapporten beter leest komt tot een heel andere conclusie. De twee onderzoeken zijn niet alleen totaal verschillend qua opzet en uitvoering, ook de aanbevelingen staan op essentiële onderdelen lijnrecht tegenover elkaar.
Het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) van het Ministerie van Justitie deed een statistisch onderzoek naar daders van racistisch geweld. Het Willem Pompe Instituut voor Strafwetenschappen van de Universiteit van Utrecht onderzocht de voedingsbodem voor extreem-rechts. Het eerste onderzoek staat bol van de cijfers en statistieken, het tweede geeft een genuanceerd beeld van skinheads, voetbalsupporters en gabbers.
'Het woord 'Turk' komt in veel bekladdingen voor en lijkt een verzamelnaam te zijn voor allen wier aanwezigheid men ongewenst acht', ontdekte het WODC. Maar volgens het Pompe Instituut noemen gabbers allochtonen simpelweg 'Marokkanen', ook als bij doorvragen blijkt dat het in het betreffende geval om bijvoorbeeld Turken gaat.
BVD, politie en justitie moeten hun registratie-systemen verbeteren en goed bijhouden, adviseert het WODC. De richtlijn van justitie is: racistisch geweld altijd vervolgen.
'De meeste overheden doen helemaal niets', concludeert het andere onderzoek, 'en als zij wel wat doen werkt dat vaak contraproduktief.' Het Pompe Instituut gelooft voor het doorbreken van de spanning meer in het particuliere initiatief van jongerenwerkers of diskjockeys die de juiste toon weten aan te slaan.

Alle aandacht van de pers ging uit naar de conclusie van het WODC: nauwelijks politieke motieven bij racistisch geweld. Waarop was dit optimistisch eindoordeel gebaseerd?
Het WODC onderzocht racistische incidenten in 1994 in Nederland. Uitgangspunt waren de bij de BVD en de Centrale Recherche Informatiedienst (CRI) geregistreerde zaken. Dat gecombineerde bestand gaf geen volledig beeld, zo bleek uit vergelijking met de registratie in drie politieregio's. Amsterdam-Amstelland telde bijvoorbeeld zelf bijna vijf keer zoveer incidenten als de BVD uit die politieregio in de computer had. Bovendien had de BVD bijna allemaal andere gevallen gevonden. Het napluizen van een groot aantal dagbladen bevestigt het vermoeden dat de werkelijke cijfers hoger zijn dan de bestanden van de inlichtingendiensten doen geloven. Er schort nogal wat aan de registratie. De gevonden cijfers zeggen meer over hoe de politie incidenten vastlegt, dan over racistisch geweld in de realiteit.
Het WODC zet echter amper vraagtekens bij de betrouwbaarheid van het cijfermateriaal. Uitgangspunt blijft het totaal van de BVD/CRI, 1.228 incidenten. Slechts een klein deel daarvan valt onder de categorie gewelddadig: bedreigingen, vernieling en bommeldingen. De rest ging over bekladding, discriminerende taal of de verspreiding van folders.
Dan doet het WODC een schokkende ontdekking: de politie spoort nauwelijks plegers van racistische delicten op. In meer dan 96% van de incidenten gingen de daders vrijuit, in slechts 38 zaken kwam het tot een aanhouding. De onderzoekers concentreren zich op de zaken die uiteindelijk voor de rechter zijn gekomen. Omdat niemand van de benaderde daders geïnterviewd wilde worden, analyseerde het WODC de dossiers van de rechtszaken. De uitgewerkte voorbeelden gaan over incidenten gepleegd door dronken raddraaiers of gedragsgestoorde pubers. Het zijn slepende burenruzies of knokpartijen op de kermis. Met politiek gemotiveerd geweld heeft dat nauwelijks iets te maken.

Kan je op basis van deze beperkte gegevens concluderen dat het wel mee valt georganiseerd extreem-rechts in Nederland? 'Absoluut niet' zegt Willem Hart van Kafka, een kritische groep die extreem-rechts al jaren op de voet volgt. 'Over wie gaat dit onderzoek? Over degenen die zich hebben laten pakken. Dat zijn per definitie niet de slimsten, niet degenen de weloverwogen en goed voorbereid te werk gaan.' Als voorbeeld noemt Hart Terneuzen, dat volgens het onderzoek op nummer één staat in de top-drie steden met de meeste gewelddadige incidenten. Vaak was het doelwit een object met politieke symboliek, bijvoorbeeld een asielzoekerscentrum. Tegelijkertijd voert het WODC Zeeland op als dieptepunt: in geen van de 96 geregistreerde gevallen kwam het tot een aanhouding. Willem Hart: 'Zeeland kende, net als de andere gebieden die hoog scoren, een actieve skinhead-kern onder andere georganiseerd in het Actiefront Nationaal-Socialisten. De BVD weet dat ook. Die mensen zorgen dat ze uit handen van de politie blijven en komen daarom in dit onderzoek niet voor. Dat geeft een heel vertekend beeld.'
Ook de keuze voor het jaar 1994 is van invloed op de uitslag. De gemeenteraadsverkiezingen zorgden voor een toename van het aantal racistische incidenten, vermoedde het WODC. 'Voor bekladdingen kan dat waar zijn' zegt Willem Hart, 'Maar voor de rest houdt de aanhang van extreem-rechtse partijen zich juist gedeist rond verkiezingen. Betrokkenheid bij gewelddadige voorvallen kost stemmen.' Ter illustratie: in 1993 rolde de politie het Nijmeegs Bevrijdings Front op, waarmee 90 zaken werden opgelost. De zeven daders waren bijna allemaal lid van of betrokken bij CP'86. Bij verschillende confrontaties tussen anti-fascistische demonstranten en extreem-rechts werden in totaal nog eens bijna 60 leden van de CP'86 opgepakt. Hart: 'De keuze voor een jaar eerder of later levert meteen heel andere statistieken op.'
Er is dus wel degelijk sprake van racistisch geweld gepleegd door mensen met politieke motieven. Alleen weet het WODC dat niet te vinden.

De vraag is of we ons dan toch zorgen moeten maken. Is er een voedingsbodem voor extreem-rechts in Nederland?
Dat valt wel mee, volgens het tweede onderzoek van het Willem Pompe Instituut. In opdracht van de BVD onderzocht Hajo Schoppen welke groepen geneigd zijn tot geweld met een racistische achtergrond: skinheads, hooligans en gabbers. Schoppen zocht hen op in hun natuurlijke omgeving. Anderhalf jaar lang was hij te vinden op voetbalvelden, bij extreem-rechtse demonstraties, op houseparties, en in hun café's. Hij interviewde horeca-personeel, diskjockeys, jongerenwerkers, politieambtenaren en drugsdealers bij (gabber-)houseparties.
Soms was dat niet makkelijk. Gabbers waren op feesten niet altijd even aanspreekbaar. De muziek vormde een probleem. 'Gabberhouse is een buitengewoon luid genre; ook het volume bereikt een onwaarschijnlijk hoog niveau'. De chill-out room bood uitkomst. Een andere belemmering was het drugsgebruik. 'Een aanzienlijk deel van de aangesprokenen reageert slechts met een vage, niet- begrijpende maar alleswetende grijns en maakt verwoede bijtbewegingen die het vrijwel onmogelijk maken de mond te openen om iets te zeggen. Anderen zeggen weliswaar iets terug, maar zonder acht te slaan op de gestelde vragen.' Als je het maar vaak genoeg probeert, blijkt het toch mogelijk om gabbers op feesten te spreken en zelfs om lastige onderwerpen aan te snijden. Zo weet de onderzoeker een genuanceerd beeld te geven van verschillende groepen jongeren en hun subcultuur.

Hajo Schoppen rekent af met sociologen die verklaringen voor racisme zoeken in werkloosheid, gescheurde gezinnen of het wegvallen van kerk en vakbond. De meeste gabbers werken hard en gaan in het weekend feesten. Factoren die de directe leefomgeving van jongeren bepalen zijn veel belangrijker, zegt de onderzoeker. Racistisch geweld moet je zien als onderdeel van een 'oorspronkelijke Nederlandse identiteit'. De aanleiding tot conflicten is vaak de ruzie om (blanke, Nederlandse) meisjes, net als bij de nozems in de jaren vijftig die op de vuist gingen met jonge Indische Nederlanders. Als je aan hun meiden komt, kom je aan hun territorium. Gabbers vormen 'een nieuwe blanke jongerenidentiteit binnen de dynamiek van een multi-etnische samenleving.'

De ultieme bezegeling van solidariteit onder een deel van de gabbers is het Nederlandse vlaggetje op de mouw van het bomberjack. Dat vlaggetje krijgt een geheel nieuwe betekenis, een symbolische waarde voor de eigen groep. Na de ophef in de media verboden sommige scholen het dragen van de Nederlandse driekleur. Gabbers vervingen dit vlaggetje door dat van hun eigen stad. 'Als we niet meer mogen zeggen dat Nederland voor de Nederlanders is, zeggen we dat Den Haag voor de Hagenaars is. Komt voor ons op hetzelfde neer'. In deze betekenis zorgt het vlaggetje ook onder gabbers discussie, vooral Amsterdamse gabbers vinden dat de Rotterdammers hiermee te ver gaan.

Een vergelijkbaar verschijnsel doet zich voor onder heftige voetbalsupporters, de hooligans. Supporters die 'Wij gaan op jodenjacht' scanderen, wisten de voormalige burgemeester van Amsterdam Van Thijn flink op stang te jagen. 'Dat betekent niks, zo heten Ajax-supporters gewoon', zegt een Amsterdamse politieman, deskundig op het gebied van hooligans. 'Hier bij Ajax noemen al die jongens zichzelf superjoden. Het dondert niet wat hun afkomst is, of het nou Nederlanders, Surinamers, Turken of Marokkanen zijn: allemaal superjoden. Het is een verzamelnaam voor de tegenstander.' Alhoewel de term een geheel eigen betekenis heeft gekregen, biedt die geuzennaam toch bescherming. Extreem-rechts en superjoden, dat bijt elkaar. De politieman vertelt hoe hij door F-siders werd gewaarschuwd voor racistische activisten op de tribune. 'We lossen dit zelf wel op, zeiden ze. Vervolgens werden die gasten er gewoon uitgeramd. Letterlijk het vak uitgeslagen. Nooit meer teruggezien. Nee, verder hebben we alle problemen met supporters die je maar kan bedenken, maar díe lui krijgen hier absoluut geen poot aan de grond.'

Bij Feyenoord bestaat de harde kern van voetbalsupporters de laatste jaren voor een groot deel uit gabbers, een interessant potentieel voor extreem-rechts. Een bestuurslid van CP'86 -trouw supporter- kreeg desondanks weinig aansluiting. De harde kern maakte hem op niet bepaald zachtzinnige wijze duidelijk dat ze genoeg hadden van zijn politieke activiteiten. Maatregelen vanuit de club zelf tegen folderen en controle op 'foute spandoeken' maakten verder vrijwel een eind aan activiteiten van extreem-rechts. Het feit dat de aanhang net als bij Ajax steeds multi-cultureler is geworden speelt hierbij ongetwijfeld een grote rol.

Met de Nederlandse skinheadscene gaat het niet goed. De groep gewelddadige, racistische skins van eind jaren tachtig is klein gebleven. Na een golf van negatieve publiciteit begin jaren negentig, onder andere over de moord op de Antilliaanse Kerwin Duinmeijer, werden de skins bijna nergens meer als groep toegelaten. Hun clubblad Hou Kontakt beklaagt zich over het ontbreken van ontmoetingsruimten. Ga naar buurthuizen en jongerencentra, is het advies, die zijn bedoeld voor jongeren die geen andere plaats hebben. De afgelopen jaren hebben verschillende buurthuizen rond Amsterdam daadwerkelijk last gehad van vasthoudende skins, die zich -zoals aanbevolen door Hou Kontakt- niets van jongerenwerkers aantrokken en een plek eisten om met hun band te repeteren. Buurthuizen die de poot stijfhielden en de skinheads toegang weigerden vanwege hun songteksten en hun agressief gedrag jegens andere bezoekers, konden rekenen op pesterijen en kleine terreur bij personeelsleden thuis. Deze strategie om nieuwe ontmoetingsplaatsen te veroveren levert vooralnog niet veel op.

De onderzoeker signaleert overeenkomsten tussen skinheads en gabbers, bijvoorbeeld in de manier van dansen: 'een houterig ogende, mechanisch aandoende dans die bewust onelegant is.' Het zelfde soort jongeren dat voorheen skinhead werd, voelt zich tegenwoordig tot gabberhouse aangetrokken - zij het in veel grotere getale.
Belangrijker is echter hèt grote verschil met de skinheadcultuur: de gabberhouse is van specifiek Nederlandse oorsprong. Het wordt steeds meer een uiting van een etnische groep, die zich -en dat is nieuw- welbewust organiseert in oppositie tegen allochtone groepen. Slechts een deel van de gabbers is betrokken bij vijandelijkheden tegen buitenlanders. Onder hen is de CP'86 tamelijk populair, vooral als graffiti naast 'White Power' en het Keltisch kruis.
Het overgrote deel van de gabbers is volstrekt niet geïnteresseerd in welke politieke partij dan ook. De leider van een groep gabbers uit Hoensbroek, niet vies van geweld tegen Marokkanen, moet diep nadenken over de politieke partijen die hij kent. 'Het CDA! En Janmaat, dat is toch die fascist? Waarvan was die ook al weer?'

Met hun rigide standpunt ten aanzien van drugs zullen de extreem- rechtse partijen nooit veel zieltjes winnen onder gabbers. Drugs zijn immers niet weg te denken uit de gabberhousecultuur. Juist het speedgebruik ziet het Pompe Instituut als een belangrijke factor voor agressie onder de gabbers. Pillen die als XTC worden verkocht bevatten steeds meer andere stoffen, met name speed, een zeer verslavend middel. De gebruikers staan op scherp, de neiging tot geweld tegen allochtonen kan door de ontremmende werking van speed in daden worden omgezet.
Binnen de gabber-wereld bestaat ook een duidelijke stroming die zich anti-racistisch opstelt. Dat moet bevorderd worden, meent het Pompe Instituut. Met diskjockeys en housetijdschriften die zich duidelijk tegen racisme uitspreken als lichtend voorbeeld, pleit de onderzoeker voor het terugdringen van de etnische lading van de gabbercultuur.
Je bent òf gabber, òf pleger van racistisch geweld - de combinatie moet onmogelijk worden.

De grote vraag is wat de BVD moet met dit soort onderzoek.
Het werk van het Willem Pompe Instituut had een dusdanig sociologische invalshoek dat het hooguit voor meer inzicht heeft gezorgd in een wereld die ver van de burelen in Zoetermeer verwijderd is; van concrete aanbevelingen voor de BVD is geen sprake. Het beïnvloeden van de gabbercultuur lijkt niet in de eerste plaats een taak voor de geheime dienst, integendeel. Zelfs het in de gaten houden van voetbalsupporters, hoe gewelddadig ze ook worden, is meer een taak voor politie en justitie.
Het WODC-rapport is een ander verhaal. Het is een schande dat een onderzoek dat methodologisch zo aantoonbaar is mislukt, überhaupt is gepubliceerd. Natuurlijk kan de BVD het niet maken om een onderzoek dat al zo vaak is aangekondigd uiteindelijk binnenskamers te houden. Dat zou alleen maar meer vragen oproepen. Maar door er via een persconferentie de aandacht op te vestigen, en er bovendien in latere publicaties, bijvoorbeeld het jaarverslag over 1996, op terug te grijpen, dat is onbegrijpelijk en volstrekt niet acceptabel.
Deze uitstapjes van de BVD naar de universiteit waren geen succes. De vraag is wat er nog meer voor contacten liggen, en wat die hebben opgeleverd. Los daarvan is het misschien tijd voor een discussie over de vraag of wetenschappers zich moeten lenen voor onderzoek ten bate van de geheime dienst.


Evel