BOMANS' VERHALEN:

DE EERSTE COMPUTER

CARNAVAL IN KLEEF

VRIENDEN ONDER ELKAAR

DE BRANDMEESTER

BOMANS OP HET INTERNET


DE EERSTE COMPUTER
(Van de elpee: 'Bomans was de naam')

Ik herinner me nog als de dag van gisteren dat mijn vader een computer kocht. Die dingen stonden nog in hun kinderschoenen en waren log gebouwd. Het apparaat dat mijn vader kocht nam de gehele suite op de benedenverdieping in beslag en een gedeelte van de gang. Aanvankelijk had mijn moeder bezwaren maar toen ze zag wat er allemaal uitkwam, was ze blij dat we hadden doorgezet. Die dingen zijn nu voor particulieren niet te betalen, maar in mijn tijd, ik spreek nu over de jaren dertig, kwam je met acht ton een heel eind, als je met een tweedehands genoegen nam. Daar stond tegenover dat een enkel knopje het soms niet deed, maar er waren zoveel gleufjes waar wel wat uitkwam, dat we niet mochten mopperen en dat ook niet deden.

Het eerste dat mijn vader aan de machine toevertrouwde, waren onze schoolrapporten. Hij wist nooit wat hij daarmee aanmoest. Hoewel hij zelf een genie was, en dat ook gaarne toegaf, waren de rapporten van zijn negen kinderen uitgesproken slecht. Ik herinner me uit al die jaren slechts één voldoende, door mijn broer Frits behaald. Het was een zes plus voor lichamelijke oefeningen. Ik zie mijn vader nog zijn wenkbrauwen optrekken toen hij het las. Hij belde terstond de gymnastiekleraar op om te informeren of het geen misverstand was, inderdaad bleek dit het geval.

Mijn vader was geen voorstander van de thans in zwang zijnde gewoonte om zich in de kinderziel te verdiepen. Hij sloeg. Voor slechte rapporten had hij een ijzeren staaf met koperen weerhaakjes. Ik verzeker u: dat kwam aan. Gewoonlijk was de zomervakantie juist voldoende om ons van de ergste verwondingen te herstellen. Maar mijn broer Jozef die in geen enkel vak boven de één kwam, bleef niet zelden tot kerstmis kreupel, en het is voorgekomen dat hij met pasen nog hinkte. Ja, die oude tijd was heel anders dan de jongelui zich nu voorstellen. De computer bracht hierin weinig verandering, met uitzondering van mij. Mijn vader gooide de rapporten er één voor één in, en telkens kwam de mededeling uit het gleufje: LUI. Mijn rapport was het laatste. Het apparaat deed er wat langer over en scheen te aarzelen. Ik zag zelfs tweemaal een blauw lichtje aanflitsen. Maar eindelijk viel ook mijn kaartje in het bakje. Het luidde: DE JONGEN DOET WAT HIJ KAN MAAR HIJ IS DOM. Nu, dat was een meevaller. Mijn vader legde de ijzeren staaf die hij reeds in de hand hield neer, en las het kaartje verbaasd. 'Nog eens proberen', sprak hij wrevelig. Opnieuw werd het rapport erin geschoven, maar ditmaal antwoordde de machine vrijwel onmiddellijk. Het kaartje luidde: DOM IS EIGENLIJK HET WOORD NIET, ZEG MAAR GERUST STOM. Spijtig legde mijn vader de staaf terzijde, en sprak: 'Bof jij even'. Sindsdien werd ik niet meer geslagen, mijn broers groeiden gebrekkig op, maar geen van allen waren het blijvertjes. Ik echter bleef, daarom zit ik hier ook.

Het apparaat raakte, toen het nieuwtje eraf was in onbruik, en begon te roesten. Soms wierp mijn vader als hij toevallig door die kamer liep een vraag door het gleufje, maar er kwam nooit iets anders uit dan: VIJF OVER HALF ACHT U LOOPT ACHTER. Dat was wel zo, maar mijn vader had het niet gevraagd. Tenslotte verkochten we het, een oude kwakzalver die van toeten noch blazen wist, was de koper. De man is nu specialist in nierziekten en lector te Groningen. Maar hij oliet ook regelmatig en is er als de kippen bij als er een wieltje scheef zit. Hij staat nu op de nominatie voor een professoraat in Leiden, je moet je spullen bijhouden.

Terug naar boven

CARNAVAL IN KLEEF
(Van de elpee: 'Bomans was de naam')

Ik ben de bezitter van ongeveer 17 ridderordes.... en ik merk nu aan het schrille gelach dat opstijgt dat u dat niet hebt, en dat u dat ook niet verwacht had, maar ik moet inzoverre dat weer terugnemen, ze zijn niet mij door de koningin verstrekt. Soestdijk slaat mij elk jaar over, met een volharding die bevreemding wekt. Maar het zuiden, dat wil zeggen de provincies Limburg en Brabant, tonen meer begrip voor mijn verdiensten en die hebben mij 17 carnavalsorden verstrekt. En dames en heren, hier moet u niet gering over denken, want als je zo'n carnavalsorde hebt, van Weert of Sittart of Maastricht, dan mag je een hele week in zo'n gemeente het carnaval kosteloos meevieren, let u wel dat heb je met die ridderordes van Soestdijk weer niet.

Nu had ik daar nog nooit gebruik van gemaakt en ik dacht weet je wat ik ga die toch eens benutten, en ik ging naar mijn broer in Rotterdam. Rotterdam, weet u, Holland kan geen carnaval vieren, maar Rotterdam dat is een gemeente die wij als een grensgeval kunnen beschouwen omdat het dicht tegen Brabant aanligt. Veel Brabants bloed in die gemeente (die jongens deugen niet) en mijn broer viert dan ook elk jaar carnaval en die had in de loop van zijn oppassend leven ongeveer 23 carnavalspakken verzameld, want die ging elk jaar in een ander pak. Hij had ze in een enorme kast hangen en zei: "Hier heb je een batterijtje en ga er maar in". Ik liep onder dat woud van pakken, zalig was dat, en ik koos toen te gaan als druiventros. Dat is een pakje van rubber, dat kun je opblazen. Ja, ik moet dat wel even uitleggen, kijk dat kon je in je binnenzak opvouwen, en dan kon je zo naar Nijmegen of Sittard gaan, maar onderweg kon je dat dan opblazen, begrijp je wel, en als je dat dan opblies kreeg je allemaal trossen om je heen, op t laatst was je helemaal tros geworden van rubber. Maar mijn broer, die een guit is, die had één ding verzuimd te vermelden, kijk, je kon die trossen wel zelf opblazen en die ventieltjes er ook weer in doen zodat de lucht erin bleef, maar je kon die ventieltjes er zelf niet uittrekken. Dus je moest naar het carnaval gaan begeleid door een vriend die bereid was om je te laten leeglopen. En dat had hij verzuimd mij te melden, waarschijnlijk expres hoor, en dat wist ik dus niet, en dat is mijn ongeluk geworden.

Ik ben toen naar Nijmegen gegaan, is een heel zwak carnaval zoals u weet, maar je moet altijd met een zwak carnaval beginnen, omdat je een incubatietijd hebt, je moet acclimatiseren nietwaar? En ik ging in de trein en voorbij Wageningen dacht ik, dadelijk gaan wij toch de grote rivieren over en dan moet ik toch in ambtsgewaad zijn. En ik dacht dan ik ga mij verkleden en ik begaf mij naar het toilet, draaide de deur op bezet, wierp mijn druivenpakje om en begon zorgeloos te blazen. Tros na tros zwol op en werd zorgvuldig afgekurkt. Reeds na enkele minuten had ik mijn dubbele omvang bereikt. Toen er een kwartier verstreken was, zat ik muurvast in de enge ruimte. Het naderend feest moet mijn zinnen beneveld hebben want pas toen ik tot mijn uiterste volume was opgeblazen drong de catastrofe tot mij door, ik kon er met geen mogelijkheid meer uit. Ik hoorde een krachtige bons op mijn deurtje en de kreet "Passen controle bitte" en ik begreep dat wij Arnhem reeds lang gepasseerd waren en de Duitse grens naderden.

Wat er nu volgt was bijzonder pijnlijk. "Is er iets mijnheer" vroeg een Hollandse conducteur aan de andere kant van het deurtje. "Ik probeer leeg te lopen" riep ik terug. "Zeker mijnheer", antwoordde de man "en wil het niet?". Op dit moment wist ik één stop met een ruk te verwijderen en stroomde één der trossen met één krachtige fluit leeg. "Kijk eens aan", sprak de beambte tevreden, "we vorderen. Doorzetten meneer". Toch scheen hij de gang van zaken vreemd te vinden, want even later hoorde ik hem terugkomen, ditmaal vergezeld door een arts. "Gaat het meneer", vroeg deze door het deurtje. Juist had ik de tweede stop eruit, ditmaal was het geen fluittoon, doch één zacht borrelend geluid. "Mooi zo", sprak de geneesheer, "dat gaat de goeie kant op". Hij was nog niet uitgesproken of de derde tros liep sissend leeg. "Bravo", riep de man verrast, "zo mag ik het horen, maar zet u wel het raampje open?" Pas in Kleef was ik zo ver geslonken dat ik het hokje verlaten kon. De gang stond vol Duitsers die mij eerbiedig doorlieten, want in dat land worden bewijzen van kracht en doorzettingsvermogen, naar waarde geschat.

Terug naar boven

VRIENDEN ONDER ELKAAR
(Van de elpee: 'Bomans was de naam')

Ik heb t midden in de zomer geschreven, in juli of augustus was t, en ik schreef toen, hoe t komt weet ik niet, maar ik vind het heerlijk om te bedenken dat bijna niemand dit stuk leest. Vanochtend vroeg en nog voor de krant bezorgd wordt is heel Nederland al naar elders vertrokken. Alsof de dood hen op de hielen zat, stortten de mensen zich de grenzen over, en ik sta voor lege banken te praten, een zalig gevoel. Want schrijven voor een groot en anoniem publiek heb ik altijd abnormaal gevonden, je zegt toch wat je meent en laat iets van jezelf zien en dat is eigenlijk maar voor een paar mensen bedoeld die je persoonlijk kent. Daarom schrijf ik graag brieven, je weet dan dat aan de andere kant iemand staat die je begrijpen wil, en geen gifzuiger is. In die situatie verkeer ik nu, want maar een paar Nederlanders lezen dit. Nu zult u zeggen, maar die paar ken je toch ook niet.

Wacht even, hier vergist u zich, ik schrijf voor de thuisblijvers, aan hen voel ik mij verwand; ik ben daar zelf een van. Het ras sterft langzaam uit. Steeds geringer wordt het aantal mensen dat met de vakantie een bankje in de eigen tuin opzoekt, met een zakdoek er het stof afslaat en daar behaaglijk gaat zitten kijken naar de auto's die stampvol met bezweette ontevredenen langs het huis stuiven, ik doe dat graag. De gedachte dat ik niet meehoef vervult mij met een diep en waarachtig geluk. Op stations is het op het ogenblik ook fijn, die duizenden mensen met veel te zware koffers zich in treinen wringen, en ik kijk rustig toe met een pijp en een glas bier achter het raam van de wachtkamer. Schiphol kan ik ook aanraden. Maar het mooist zijn de vertrekpunten van de bussen Door reisleiders met toeters worden de mensen in die blikken dozen gedreven, en als er dan een cafeetje aan de overkant is dan kun je daar gaan zitten. Soms komt zo'n leider zenuwachtig op je af, 'meneer', zegt ie 't is de hoogste tijd, want vanavond nog moeten we in Lyon zijn'. En dan te mogen antwoorden, 'zeker, maar ik niet', dat behoort tot de hoogste vormen van menselijke zaligheid.

Vroeger als kind ging ik graag op reis: kerken, musea, mooie bergen, dat kon me allemaal niks schelen, maar de hotels vond ik zo spannend, die vreemde etensgeuren uit de altijd onzichtbare keuken. De stoelen, het behang, de taal het bed, het was allemaal anders dan thuis, en vooral ook het ontbijt. De wonderlijke klompjes boter, raar knapperig brood, vreemde zwarte koffie, suikerklontjes en die blikkerige kannetjes met melk, dat waren de opwindendste dingen. Van het werkelijk buitenlandse zag ik niet veel. Ik lette alleen op de dingen van thuis, die daar een beetje anders waren zoals de vorm van de beddenkussens, de weerstand van de matrassen, het zeil op de vloer en de afwijkende soorten marmelade die je daar op de boterham kreeg.

Ik was dus toen al, als ik het goed bedenk, een thuisblijver, want ik vergeleek voortdurend die kleine dingen met de gewoonte van Haarlem, en dat doet de ware reiziger niet. De echte reiziger verliest zich, hij laat de vertrouwde normen los en geeft zich over, daar was bij mij geen sprake van. In zekere zin betreur ik dit, de eigenlijke sensatie van het reizen bestaat in de aanvaarding van het vreemde. Niet als contrastverschijnsel, maar als een eigen manier van leven, dat is mij ontzegd. Ik weet dat het bestaat, zoals een blinde de aanwezigheid van licht beseft, maar zien doe ik het niet. Het vreemde vervult mij met een zekere onrust, die met het woord bevreemding precies is uitgedrukt. Ik denk niet als ik Frans hoor spreken, 'wat klinkt dat prachtig', ik denk 'wat is dat raar Nederlands'.

Wat ik wil zeggen is dit, dat ik in het buitenland de mensen op een onhandig, meestal niet erg geslaagde manier zie proberen om gewoon te doen. Met gewoon bedoel ik Nederlands. Dat wil maar niet lukken. Soms gaat het even goed, dan zijn ze er weer naast. Na een tijdje krijg ik heimwee, ik denk 'ik zit me hier maar te behelpen, en thuis is het er allemaal'. Het vervelende is, dat die gedachte niet na een paar dagen bij me opkomt, maar meteen al wanneer ik de grens over ben. In Vlaanderen gaat het nog wel, maar even verder, daar begint het gestumper pas goed. Ik kijk om me heen, en denk 'is dat nou zo moeilijk, ik doe het toch ook?'. Ik ga niet zover dat ik kwaad word, maar een beetje ergeren doe ik me wel. T is toch zo eenvoudig, en bijna niemand doet t goed. Ik ben practisch de enige in zo'n land die geen fouten maakt. En hoe verder ik kom, des te eenzamer mijn positie wordt. In Japan was ik werkelijk de enige die nog behoorlijk met mes en vork at, de rest knoeide er met die houten stokjes maar op los. En al deed ik het telkens correct voor, denk maar niet dat ze er wat van hebben opgestoken.

Ik zeg u dit allemaal vertrouwelijk want al die andere jongens zijn nu op reis. Ik spreek tot de thuisblijvers, vrienden wat hebben we het goed. Geen gedonder met woordenboeken, je hebt je mond maar open te doen en iedereen begrijpt je, dat heb je daarginds niet. Och, we zijn nu toch onder elkaar en daarom vraag ik u dit: wilt u deze woorden wel verzwijgen? Het staat zo dom, de enige die me begrijpt dat bent u. Mondje dicht vrienden, en nu maar genieten.

Terug naar boven

DE BRANDMEESTER
(Uit: 'de Kopstukken')

Onmiddellijk na de brand spoedden wij ons naar de brandmeester van Amsterdam, de heer Koperbuik, die ons handenwrijvend in de deuropening tegemoet trad. 'Dat!', riep de heer Koperbuik uit, 'was weer eens een echte, ouderwetse, uitslaande brand, nietwaar?' 'Wat is een uitslaande brand, brandmeester?' 'Dat weten wij niet. Wij onderscheiden: loos alarm, schoorsteenbranden, binnenbranden en uitslaande branden. Maar wat dat zijn, dat weten wij niet.' 'Maar hoe wist u dan dat dit een uitslaande...' 'Van de journalisten. Die zien dat direct. Wij blussen alleen. Verder staan wij er buiten'. 'Hoe vond u het dit keer?' 'Een verrukkelijk schouwspel. Nietwaar? Eerst dachten we, dat de vuurzee zich tot de benedenverdieping zou beperken, maar jawel hoor, de bovenverdieping ging er ook aan.' 'En de huizen ernaast, brandmeester?' 'Pardon?' 'De huizen ernaast, brandmeester?' Brandmeester Koperbuik glimlachte. 'Ik meen u te begrijpen', zei hij, 'u bedoelt de belendende percelen. Welnu, ik moet toegeven: ze staan nog. Maar één ding hebben we bereikt: waterschade. In elk daarvan heb ik achthonderd ton water gegooid. Ik maak mij sterk, dat ze weer van de grond af moeten worden opgebouwd. Na een brand kan er nog wel eens wat overeind staan. Maar heb je de spuit er eenmaal op gezet, dan is het afgelopen. Ik zeg altijd tegen mijn mannen: lever geen half werk, doe het grondig'. 'U hebt dus het zware materiaal laten aanrukken?' 'Het middelzware. Bij het allerzwaarste rukt ook de motorspuit Jason uit.' 'Vertel ons iets over de motorspuit Jason, brandmeester.'

'De motorspuit Jason is een zogenaamde drijvende spuit met een capaciteit van twaalfduizend ton per minuut. Een heerlijke uitvinding, meneer. Toen zij pas nieuw was, spoot zij die hoeveelheid meteen de eerste seconde eruit. We wisten dat toen nog niet. Ik herinner me nog goed een augustusavond, toen we haar voor het eerst op een belendend perceel richtten. 'Zullen we dan maar?' vroeg onderbrandmeester Ketelaar. En in zijn onschuld draait hij het kraantje open: het volgende ogenblik was het belendende perceel finaal tussen de andere huizen weggespoten. U zult het niet geloven, maar het was gewoon, met bewoners en al, er tussen uit geblazen. Mijn mannen waren toen niet meer te houden. Ze spoten meteen het belendende perceel aan de andere kant weg en wilden juist met de huizen aan de overkant beginnen, toen de burgemeester tussenbeide kwam. Hij had bezwaren. Wij hebben nooit de overheid mee, als het vakwerk wordt.'

'Spuit u nooit op het brandende huis zelf?' 'Zelden. Wij spuiten alléén op de belendende percelen. De brand als zodanig interesseert ons niet. Die beschouwen wij als een gegeven grootheid, een speling der natuur, waarin berust moet worden.' 'Wat was uw mooiste brand?' Brandmeester Koperbuik keek over zijn sigaar heen in het onbestemde. Zijn door de vlammen gebruind gelaat nam een verzaligde uitdrukking aan. 'Mijn mooiste brand', zij hij peinzend, 'was in juli. Ik lag juist in bed, toen de alarmschel op het nachtkastje overging. Jongens, dacht ik, dat kon wel eens een uitslaand brandje zijn. Enfin, wat doe je als brandmeester. Ik trek mijn goed aan en hol naar buiten. En jawel hoor, de hele horizon vuurrood. Ik blies meteen groot alarm.' 'Wat is dat, brandmeester?' 'Dat weten wij niet. Het is alarm, maar dan heel groot. Het verschilt fundamenteel met b.v. loos alarm. Bij loos alarm ga je weer terug naar je bed, maar bij groot alarm loop je door, net zolang tot je bij de brand bent. Nu, ik zag het direct: een buitenkansje, zoals je als brandmeester maar eens in je leven krijgt. Heel Knekeldijk stond in brand.' 'Dat dorp ken ik niet' 'Dat wil ik geloven', sprak de heer Koperbuik glimlachend, 'want nadat wij daar geblust hadden, is het nooit meer opgebouwd. In het begin werkten we eenvoudig met het waterkanon, straaltjes hier, straaltjes daar, enfin 't gewone door de weekse spuitwerk. Jongens, dacht ik, als Jason nou maar komt, vóór dat de zaak geblust is. Maar m'n mannen begrepen waar het om ging. Ze hielden de boel warm, tot opeens Jason om de hoek komt aandonderen. Ketelaar, die brave kerel, stond aan het kraantje. 'Mag ie. brandmeester?', vraagt de wakkere borst. 'Ketelaar', zeg ik 'smijt 'm d'r in.' En hij aan de gang. Ketelaar, die al jaren in het vak is, wist precies waar het gevaar dreigde. Eerst spoot ie de burgemeester, de wethouders, de raadsleden en al dat gespuis van het wegdek af. Toen begon hij aan de omwonenden. Van de omwonenden heb je altijd het meeste last. Die begrijpen een brand nooit. En dan moet je hard zijn. Eén omwonende vliegt op me af en valt op z'n knieën voor m'n voeten. 'Omwonende' zeg ik, 'verdwijn, we gaan spuiten' Maar hij zanikt door. Toen zette Ketelaar er éven de straal op. Het was hard, maar de brand gaat vóór. En toen, meneer, toen zeg ik: 'mannen', zeg ik,' haal je hart op en vier je eens helemaal uit.' Ik zal het nooit vergeten. Het langst bood de parochiekerk weerstand. Die Middeleeuwse gebouwen dat zijn taaie rakkers, meneer. Maar we kregen haar d'r onder. Eindelijk, toen er niets belendends en omwonends meer was in het hele dorp, moesten we ophouden en trokken zingend en spuitend naar huis. En dat, meneer, was mijn mooiste brand'.

Terug naar boven

BOMANS OP HET INTERNET

www.bomans.demon.nl website van het Godfried Bomans Genootschap

members1.chello.nl verzameling links naar persberichten over Bomans

www.letmus.nl informatie over de tentoonstelling die tot 8 september 2002
in het letterkundig museum in Den Haag te zien is