**PICO DELLA MIRANDOLA** |
|
|||
**PICO DELLA MIRANDOLA**
**Pico Della Mirandola**
·
·
Over
de waardigheid van de mens ·
·
In
Arabische geschriften heb ik gelezen, eerwaarde vaders, dat de Saraceen Abdalla, toen hem gevraagd werd wat hem op dit
schouwtoneel der wereld het meest bewonderenswaardig leek, geantwoord heeft:
'niets bewonderenswaardiger dan de mens.' Met deze uitspraak correspondeert
het bekende gezegde van Mercurius: 'Een groot wonder, o Asclepius,
is de mens.' ·
·
Toen
ik over de zin van deze woorden nadacht, leken mij de diverse uitspraken van
vele lieden over de voortreffelijkheid der menselijke natuur
onbevredigend. Zo bijvoorbeeld de opvatting dat de mens de middelaar
tussen de schepselen is, verwant aan de hogere en koning der lagere; dat hij
de vertolker der natuur is door de scherpte van zijn zinnen, de speurkracht
van zijn rede en het licht van zijn vernuft; de schakel tussen bestendige
eeuwigheid en vluchtige tijd, of zoals de Perzen zeggen: 'het cement, ja de
huwelijksband der wereld',' weinig minder dan de engelen' naar het getuigenis
van David. ·
·
Grote
kwaliteiten waarlijk, maar niet de belangrijkste, niet die welke terecht de
hoogste bewondering voor zich opeisen. Immers waarom zouden wij dan
niet de engelen zelf en de zalige hemelkoren nog meer bewonderen? ·
·
Ik
heb, meen ik, tenslotte begrepen, waarom de mens het gelukkigste wezen is en
bijgevolg alle bewondering waard, en ook wat per slot de positie is, die hij
in de rangorde van het heelal door het lot verkregen heeft - benijdenswaard
niet slechts voor de dieren maar voor de sterren, voor de bovenwereldlijke
geesten. Het klinkt ongelooflijk en verbazingwekkend. Hoe zou het
niet? Want ook hierom kan men terecht denken en verkondigen dat de mens een
groot wonder is, een waarlijk bewonderenswaardig wezen. Dus luistert,
eerwaarde vaders, hoe het hiermee staat en leent welwillend met de u eigen
menslievendheid het oor aan mijn betoog. ·
·
Reeds
had de Opperheer, de Schepper onze God, dit werelds bouwwerk dat wij zien,
deze heilige tempel van zijn goddelijkheid geschapen naar de wetten van een
verborgen wijsheid. Het bovenhemelse gebied had hij met Geesten (of
Ideeën) getooid; met eeuwige zielen de etherische sferen verlevendigd; de
delen der benedenwereld vol uitwerpselen, droesem
en bezinksel had hij met een menigte dieren van allerlei soort bevolkt. ·
·
Toen
de Schepper dit alles echter voltooid had, wenste Hij dat er iemand was die
de structuur van zo'n geweldig werk kon overwegen, de schoonheid ervan kon
beminnen en de grootheid bewonderen. Daarom dacht Hij, toen alles reeds
was voltooid (zoals Mozes en Timaeus getuigen)
tenslotte aan de schepping van de mens. ·
·
·
·
Maar
onder de oermodellen was er niet één naar welke hij
een nieuwe telg boetseren kon, in zijn schatkamers niets wat hij een nieuwe
zoon als erfdeel mee kon geven en geen verblijf in heel de wereld, waar die
beschouwer van het heelal zou kunnen zetelen. Want alle plaatsen waren
vol, ze waren alle uitgedeeld aan de hoogste, de middelste en de laagste
rangen. Maar het zou niet stroken met zijn vaderlijke macht als een
impotente man tekort te schieten bij de laatste teling; niet met zijn
wijsheid, als hij in een noodzakelijk geval zou weifelen uit radeloosheid;
niet met zijn weldadige liefde, als hij, die bestemd was aan anderen de
goddelijke milddadigheid te prijzen, gedwongen was die ten aanzien van
zichzelf te laken. En tenslotte besloot de algoede Schepper dat degeen
aan wie Hij niets aparts. niets eigens geven kon, beschikken zou over het
totaal van wat afzonderlijk aan ieder schepsel was geschonken. Dus nam
Hij genoegen met de mens als een werkstuk, niet naar afzonderlijk patroon
gevormd, plaatste hem in 's werelds middelpunt en sprak tot hem aldus: ·
·
·
·
'Wij
hebben u, o Adam, geen bepaalde woonplaats, geen eigen aangezicht, geen
enkele speciale taak gegeven, opdat ge die woonplaats, dat aangezicht en die
taak die ge verkiest, verwerven en bezitten zult naar uw eigen wil en
wens. Voor alle andere wezens is de natuur vastomlijnd en binnen de
door ons voorgeschreven wetten beperkt. Gij zult die voor uzelf
bepalen, door geen grenzen belemmerd, naar eigen vrije wil, waaraan ik u heb
toevertrouwd. Ik heb u midden in het heelal gezet, opdat ge van daaruit
gemakkelijker alles rondom u zien kunt wat er in de wereld is. En We
hebben u niet hemels of aards, niet sterfelijk of onsterfelijk gemaakt, opdat
ge als een vrij en soeverein kunstenaar uzelf boetseert en modelleert in de
vorm, die ge verkiest. Het staat u vrij naar het lagere, het dierenrijk
te ontaarden; maar ge kunt u ook verheffen naar het hogere, het goddelijk
rijk door eigen wilsbeschikking.' ·
·
·
·
Welk
een grootmoedigheid van God de Vader! Welk een wonderbaarlijk geluk
voor de mens, dat het hem vergund is te hebben wat hij wenst, te zijn wat hij
wil. De dieren brengen bij hun geboorte, zoals Lucilius
zegt, uit de buik van de moeder mee, alwat ze
zullen bezitten. De hemelse geesten zijn van het begin af aan of
spoedig daarna aangewezen op dat, wat ze in alle eeuwigheid zullen
zijn. Maar God heeft in de mens bij zijn geboorte zaden van alle
mogelijkheden en kiemen van elk soort leven gelegd. En die welke ieder
zelf opkweekt, zullen in hem groeien en hun vruchten voortbrengen. En
als dat slechts plantaardige kiemen zijn, wordt hij gelijk een plant; als het
alleen de zinnelijke zijn, wordt hij een bruut, een beest. Kweekt hij
de kiemen der redelijkheid, dan wordt hij een hemels wezen. En als hij
die van de rede, dat is het inzicht en de wijsheid kweekt, wordt hij een zoon
van God. Maar, als hij, met niemands lot tevreden, zich terugtrekt op
het centrum van de eigen wezenseenheid, wordt hij één van geest met God en
zal hij in de eenzame ondoorgrondelijkheid des Vaders die boven alles
verheven is, allen overtreffen. **Pico Della Mirandola**Bron: http://www.histotheek.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=1451&Itemid=136 |
|
The Renaissance: Studies
in Art and Poetry J.R. Ritman Library - Bibliotheca Philosophica Hermetica
|
||
|
||||
|
||||
|
||||
|