Toelichting bij cantate BWV 45

Es ist dir gesagt, Mensch, was gut ist

Dames en heren, jongens en meisjes,

Het is 11 augustus 1726, de 8e zondag na Trinitatis.
Het is zomer in Leipzig. De Thomaskerk vult zich met kerkgangers.
Bach, die nu drie jaar in Leipzig woont, speelt op het orgel.
Misschien wel een koraalbewerking over het gezang “O Gott, du frommer Gott”, een koraal van Johann Heerman uit 1630 dat hij gebruikt aan het slot van de cantate die straks zal klinken.
De dienst zal worden geleid door ds. Christian Weiß, een persoonlijk vriend van Bach.
Het wordt een lange zit: veel zingen, vaak alle verzen van de opgegeven liederen, schriftlezingen, de preek en Bachs cantate “Es ist dir gesagt”, die al een half uur duurt.

De lezingen voor deze zondag zijn het evangelie naar Mattheus en uit de Paulusbrief aan de Romeinen.
“Wacht u voor de valse profeten, die in schapenvacht tot u komen,” leest ds. Weiß in Matth. 7:15, “maar van binnen zijn zij roofgierige wolven.” En dan leest hij de tekst voor de preek, vs. 16 “Aan hun vruchten zult gij hen kennen” en vs. 21 “Niet ieder die tot mij zegt: Here, Here, zal het Koninkrijk der hemelen binnengaan, maar wie doet de wil mijns Vaders die in de hemelen is”.

Over het doen van Gods wil gaat het dus.
Bach kiest ervoor dit thema met een ander bijbelgedeelte aan te vullen.
In Micha 6:8 staan de openingswoorden van deze cantate “Es ist dir gesagt”: “Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is en wat de Here van u vraagt, niet anders dan recht te doen, getrouwheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God.”
Het koor opent met deze woorden, die muzikaal worden ingeleid door het orkest. Het thema dat door strijkers en hobo’s wordt ingezet wordt door het koor overgenomen.
Om deze woorden extra te benadrukken zetten de stemmen na elkaar in.
Na dit eerste, ondubbelzinnige accent volgt een koorfuga: de stemmen zingen de eerste regel van dit vers na elkaar: sopranen eerst, dan alten, tenoren en bassen.
Met een gezamenlijk “nämlich”, wordt de aandacht vervolgens gericht op wat ons dan is gezegd: “Gottes Wort halten und Liebe üben und demütig sein vor deinem Gott”.
Nadat het orkest het thema weer heeft herhaald, volgt het koor met hetzelfde fugathema en rondt daarmee het openingsdeel af.

De tenor vervolgt in een recitatief het thema “Gods wil doen”.
De kerkgangers wordt voorgehouden dat God zijn Woord als richtsnoer heeft gegeven:

Der Höchste läßt mich seinen Willen wissen
Und was ihm wohlgefällt;
Er hat sein Wort zur Richtschnur dargestellt,

Een bij Bach veel voorkomende toonschildering horen we op het woord “Höchste”, waar de tenor een hoge G zingt. De woorden “mit Furcht, mit Demut und mit Liebe” worden als een opsomming van proeven van gehoorzaamheid apart neergezet.

Met een tenoraria wordt het eerste deel van de cantate besloten.
De 3/8-maat die Bach kiest klinkt bijna als een dans.
Alleen de strijkers en het continuo begeleiden de tenor die de gemeente voorhoudt dat God gehoorzaam zijn beloond wordt, en dat “Qual und Hohn” het gevolg zullen zijn van het overtreden van Zijn geboden.

Bach begint het tweede deel van deze cantate met een arioso voor de bas.
Niet zonder opzet laat Bach de bas vs. 22 citeren uit Matth. 7.
Wanneer Christus spreekt, kiest Bach voor de stem van een bas.
Hij houdt de gemeente nog eens voor dat degenen die God met de mond belijden maar niet met hun hart Hem behoren, het Koninkrijk niet zullen binnengaan.
“Weichet alle von mir, ihr Übeltäter!”.
Opvallend is het grote aantal noten op de woorden “alle” en “weichet”, waarmee als het ware de dreiging van deze woorden wordt benadrukt.

Aanvankelijk neemt de alt in de volgende aria deze dreiging over met de woorden “Want hij zal voor eeuwig branden die God uitsluitend met de mond  belijdt als Here”.
Maar de combinatie van solofluit en continuo als begeleiding geven deze aria toch een meer troostend en hoopvol karakter. God zendt hen niet weg die Hem van harte zoeken.
Na deze regel bevestigt de fluit deze woorden in een spankelend naspel dat een octaaf hoger is genoteerd dan de alt heeft gezongen.
In het recitatief komen deze woorden terug: God vraagt niet alleen dat Zijn wil geschiede, maar belooft ook de christen in zijn inspanningen bij te staan:
“Doch ist sein Beistand auch gewiß,
daß er sein Werk durch mich mög wohl vollendet sehen.”

Het slotkoraal, op de 2e melodie van “O Gott, du frommer Gott”, is een gebed om Gods wil te kunnen doen en Gods bijstand te vragen om het te laten gelukken.

Geef dat ik op de juiste tijd
Uitvoering geef aan wat U wilt,
En wanneer ik dat doe,
Wilt u het laten gelukken.

Wij wensen u veel luistergenoegen!
Harry Toebes