Toelichting bij cantate BWV 44

“Sie werden euch in den Bann tun”.

Cantate 44 is een van de cantates uit de eerste jaargang die Bach in Leipzig schreef. De cantate is bedoeld voor zondag 21 mei 1724, zondag Exaudi. “Exaudi” betekent “Hoor”, afkomstig uit psalm 27:7 waar staat:’Hoor, Heer, hoe ik roep’.
Het is de laatste zondag na Pasen. Jezus is teruggekeerd naar de Vader en de discipelen (en ook wij) blijven alleen achter, een beetje verweesd. Zondag Exaudi wordt ook wel ‘Wezen-zondag’ genoemd.
De tekst is van een onbekende dichter, die koos voor een nogal dreigend begin:’Men zal u uit de synagoge bannen’, het 2e vers uit het 16e hoofdstuk van het Johannesevangelie. Jezus voorzegt de achterblijvende discipelen en daarmee alle christenen dat hen vervolgingen zullen treffen wanneer Hij hen verlaten heeft.
Opmerkelijk is het muzikale begin. Geen instrumentaal openingsdeel, geen openingskoor, maar een duet van tenor en bas. Een klaagzang, passend bij de tekst, waarin de hobo’s het thema laten horen dat daarna door de solisten wordt overgenomen. Voor Bach is de opening opmerkelijk, bij zijn tijdgenoot Telemann kwam deze vorm vaker voor.
Het koor sluit zich bij de beide solisten aan met woorden uit het zelfde vers uit Johannes: ja het uur komt dat ieder die u doodt zal menen God een dienst te bewijzen.
In de aria voor de alt wordt de profetie van de vervolgingen verder uitgewerkt: totdat ze overwonnen zijn, lijdt de christen ieder uur op aarde onder marteling, verbanning en pijn. Deze drie woorden ‘Marter’, ‘Bann’ en ‘Pein’ benadrukt Bach met chromatiek. Dat betekent dat hij het dramatische effect van deze woorden accentueert door gebruik te maken van halve toonsafstanden.
Midden in de cantate zingt nu het koor het koraal “Ach Gott, wie manches Herzeleid” van Martin Moller uit 1587; mij staat leed te wachten tijdens mijn verblijf op aarde, de smalle weg die ik naar de hemel moet lopen, is vol tegenslagen.
In het volgende recitatief zit het keerpunt van de cantate. Was er eerst alleen sprake van leed, nu zingt de bas wat er gebeurt als een christen moet lijden. Omdat de anti-christ het geloof niet kan verdragen, probeert hij de christenen te vervolgen met zwaard en vuur. Maar in plaats van hem te breken, maakt hij de christen sterker. De tekstdichter gebruikt een prachtig zinnebeeld: de tegenstanders van het christendom vergissen zich, want zoals men aan de takken van palmbomen gewichten hangt zodat die boom rechter groeit, zo breekt onder de last van het lijden de christen niet, maar bereiken juist zekerder de hemel, ‘Die durch die Last noch desto höher steigen’.
In de aria voor de sopraan is dan ook geen sprake meer van een klaagzang, nu de gelovige na Christus hemelvaart alleen achterblijft. Begeleid door de strijkers en de hobo’s klinkt het bijna dansend: God waakt over Zijn kerk en al gaat het weer in stormen van tegenslag tekeer, de zon der vreugde breekt weldra door. Ook hier kiest Bach weer voor toonschildering op het woord ‘Freudensonne’: de sopraan zingt in uitbundige, snelle noten de vreugde uit.
Met het koraal op de melodie van “O Welt, ich muss dich lassen” besluit Bach deze cantate. ‘Mijn ziel, vertrouw je toe aan de Ene die jou heeft geschapen, de Vader in de hemel die in alles raad weet.”


Harry Toebes