Toelichting bij cantate BWV 150

Nach dir, Herr, verlanget mich.

Dames en heren, jongens en meisjes,

Het is het jaar 1708, het jaar waarin cantate 150 vermoedelijk is geschreven. Johann Sebastian Bach is 23 jaar en woont in Weimar, in het Duitse gebied Thüringen. Hij woont er nog niet zo lang. Het jaar ervoor, op 17 oktober 1707 om precies te zijn, trouwde hij met zijn nichtje Maria Barbara. Bach was toen werkzaam in Mühlhausen, een Middeleeuwse handelsstad, waar hij organist was van de St. Blasiuskerk. Zijn vertrek van Mühlhausen naar Weimar was niet zonder opzet: in Mühlhausen had Bach nogal last van de tegenstellingen tussen twee theologische stromingen. Aan de ene kant waren dat de orthodoxe Lutheranen, waartoe ook Bach behoorde. Zij zagen muziek zoals Luther het uitdrukte, als “één der mooiste gaven Gods”. De andere stroming was die van de Piëtisten. Voor hen was kerkmuziek een vorm van aardse ijdelheid. Zij waren daarom van mening dat muziek vooral onopvallend moest zijn. Moet je net bij Bach zijn, die al eens opmerkingen kreeg over vreemde harmonieën in zijn voorspelen en begeleiding van de koralen tijdens de eredienst.
Omdat aan de St. Blasiuskerk ook Piëtisten verbonden waren, kwam het al snel tot botsingen met de overigens ook niet al te gemakkelijke Bach, over zijn muziek. Hij trok zijn conclusies, diende op 25 juni zijn ontslag in, vertrok uit Mühlhausen en ging werken voor de Hertog van Weimar.
In Weimar componeerde hij vermoedelijk cantate 150. Vermoedelijk, want lange tijd heeft men aan de echtheid van deze cantate getwijfeld. Kenners zagen in de opbouw van dit werk teveel kenmerken die in hun ogen niet van Bach konden zijn. Deze cantate heeft ook best wat afwijkingen t.o.v. Bachs latere cantates. Opvallend is de instrumentale bezetting: eerste violen, tweede violen, geen altviolen, cello en orgel voor het continuo en een zelfstandige partij voor de fagot, de enige houtblazer in het orkest. Bij andere cantates wordt de fagot vaak gebruikt om de cello of contrabas te ondersteunen door het spelen van dezelfde partij. Bij de solistenpartij is opvallend dat er alleen een heel korte aria is voor de sopraan. Verder is er een zogenaamd “terzett” een driestemmige aria voor alten, tenoren en bassen. Dit terzett wordt vanavond niet door solisten gezongen, maar het koor neemt deze aria voor zijn rekening. Vermoedelijk heeft Bach voor weinig solisten gekozen omdat hij niet altijd over geweldig stemmenmateriaal kon beschikken en het moest doen met wat op dat moment aan solisten voorhanden was. Dit geheel in tegenstelling tot de concerten in de serie “Rondom de Kantates” te Amersfoort... Veel koorwerk dus, eigenlijk de hele cantate. Opvallend is ook het ontbreken van een koraal. De cantate eindigt voor je gevoel vrij abrupt.
Bach begint de cantate met een instrumentaal openingsdeel, waarin het muzikale thema voor het eerste koordeel al wordt gehoord. De eerste violen spelen na 3 maten een chromatisch dalende reeks tonen. Chromatisch betekent dat de tonen telkens een halve noot verspringen. U kunt dit vergelijken met het aanslaan van eerst een zwarte toets op de piano, dan een witte, weer een zwarte, enzovoort. Een maat na de 1e violen spelen fagot en cello dezelfde reeks, en zo telkens verder. Het koor neemt deze chromatische reeks over, eerst bij de bassen en zo oplopend via tenoren en alten naar de sopranen. Op de woorden “Mein Gott”, zet Bach alles stil, om in een sneller tempo verder te gaan op de woorden “Ich hoffe auf dich”. En weer volgt er een vertraging na de tekst “Laß mich nicht zu Schanden werden”.
Aansluitend schrijft Bach een prachtige fuga met een duidelijk en eenvoudig thema op de woorden “Daß sich meine Feinde nicht freuen über mich”. Het koor zingt woorden uit psalm 25:1 en 2 “Tot U, Here, hef ik mijn ziel op, mijn God, op u vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden, laten mijn vijanden niet over mij juichen”.
In de aria die volgt, zingt de sopraan: Desondanks ben en blijf ik tevreden, hoewel we allemaal ons kruis moeten dragen ons leven stormen kent en we zijn blootgesteld aan allerlei beproevingen en uiteindelijk aan de dood en het dodenrijk. Maar ook als trouwe dienstknechten door ongeluk worden getroffen, Wat rechtvaardig is, blijft voor eeuwig rechtvaardig.
De melodie klinkt opgewekt en alle violen spelen dezelfde partij. En weer klinken vervolgens in het aansluitende koordeel woorden uit psalm 25:5 “Leid mij in uw waarheid en leer mij, want Gij zijt de God mijns Heils, u verwacht ik de ganse dag”.
Het door God geleid worden, laat Bach prachtig uitkomen in een stijgende toonladder die door de bassen wordt ingezet op de woorden “Leite mich” en die door achtereenvolgens de tenoren, alten, sopranen, tweede violen en tenslotte door de eerste violen wordt overgenomen.
Dan volgt een driestemmig deel, het “terzett” met een wat merkwaardige tekst. Het beeld van cederbomen wordt als metafoor gebruikt om de reactie van de christen weer te geven wanneer stormen en andere ongemakken ons leven treffen. Onverzettelijke ceders hebben vaak last van sterke wind. Die wind drukt hen naar een bepaalde kant. Zo vergaat het een christen ook: onder invloed van kwade krachten gaat hij naar een andere kant, zonder zich vast te houden aan God. Geef niet toe aan deze tegenstand, Gods woord leert ons anders. Dan is het ook logisch dat het koor vervolgens in weer een fuga zingt wat in psalm 25:15 staat “Mijn ogen zijn bestendig op de Here, want Hij voert mijn voeten uit het net”. Dit perspectief leidt ertoe dat Bach kiest voor een vrolijke toonzetting in een 6/8-maatsoort. En weer klinkt een fuga op de woorden “Denn er wird meinen Fuß aus dem Netze ziehen”.
Hij besluit de cantate met een zogenaamde ciacone, een stuk waarbij het basmotief steeds wordt herhaald. Het perspectief van de geborgenheid in Christus, ondanks alle tegenslagen komt hier terug: "Meine Tage in dem Leide endet Gott dennoch zur Freude".
Bach besluit deze cantate met de woorden: “Christus die mij steeds terzijde staat, helpt mij dagelijks strijdend te overwinnen”.
Harry Toebes