Toelichting bij cantate BWV 117

Sei Lob und Ehr dem Höchsten Gut

Goedenavond allemaal,

“Wat is daarop uw antwoord?” De vraag komt van ds. Christian Weiß, predikant van de Thomaskirche in Leipzig. Er wordt getrouwd en in een bijzondere dienst wordt Gods zegen over het huwelijk van twee mensen gevraagd. Mensen die zich afhankelijk weten van Hem en reden hebben tot dankbaarheid.
Cantor Johann Sebastian Bach is gevraagd een cantate te schrijven voor deze speciale gelegenheid. Een cantate waarin de dankbaarheid aan God centraal moet staan. Het wordt de cantate “Sei Lob und Ehr dem höchsten Gut”.
Of dit de werkelijke aanleiding tot de cantate van vanavond is geweest, weten we niet. Ook de periode waarin deze is ontstaan is niet zeker. Maar algemeen wordt aangenomen dat dit is tussen de jaren 1728 en 1731. Dat is de periode waarin ds. Weiß predikant was van de Thomaskirche. Hij was een persoonlijk vriend van Bach. Bach kiest in deze koraalcantate voor een lied uit 1673 van de dichter Johann Jakob Schütz en gebruikt de melodie van het koraal “Es ist das Heil uns kommen her”. In Bachs tijd was het gebruikelijk deze melodie te zingen voor het koraal “Sei Lob und Ehr”.
Bach schreef de cantate voor alt, tenor, bas en vierstemmig koor.
De sopraansoliste ontbreekt. Het is niet onwaarschijnlijk dat Bach geen goede soliste tot zijn beschikking had en zich daarom tot de andere drie solisten moest beperken. Het is bekend dat hij meer dan eens zijn ongenoegen uitte over incomplete koren en kwalitatief slechte stemmen waarmee hij gedwongen was te werken.
Hij kende niet de luxe van een Amersfoorts cantatekoor...
In het openingsdeel zingen de sopranen de melodie, terwijl de andere stemmen, samen met fluiten, hobo’s en strijkers om de melodie van het koraal heen spelen.
Opvallend is het “uitsmeren” van het woord “aller” in de zin “dem Vater aller Güte”.
Bach laat op dat woord de alten, tenoren en bassen meer noten zingen: er zijn vele Güte waar God de vader van is...
Elke strofe van het koraal eindigt met de zin “Gebt unserm Gott die Ehre”. En alsof Bach wil zeggen dat we deze zin niet vaak genoeg kunnen uitspreken, zingen de alten, tenoren en bassen deze regel nog tweemaal, terwijl de sopranen al uitgezongen zijn.
In het recitatief dat op het openingskoraal volgt, zingt de bas over het engelenleger dat God prijst als de Schepper, die alles also wohl bedacht”.
En weer wordt de regel “Gebt unserm Gott die Ehre” onderstreept, dit keer door de recitatiefvorm los te laten en het een meer melodische begeleiding te geven, een arioso genoemd.     Het koraal heeft 9 strofen. Alle negen worden ze door Bach gebruikt, waarbij hij de tekst onveranderd laat.
De tenor is aan de beurt in de 3e strofe.
Begeleid door twee oboe d’amore zingt hij het vervolg op de woorden van de bas. God wil als Schepper Zijn schepping ook vasthouden en daarvoor zorgen met Zijn genade: “...darüber will er früh und spät mit seiner Gnade walten”. De strofe “Gebt unserm Gott die Ehre” wordt wederom sterk geaccentueerd, nu door snelle noten op het woord “Ehre”.
Voor de 4e strofe kiest Bach voor een vierstemmig koraal, wat afwijkt van de normale opbouw van kantates, namelijk een openingskoor en een slotkoraal. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat na dit koraal in deze Lutherse liturgie de preek volgde. Vandaar dat deze kantate ook halverwege een koraal heeft.
De tekst van de eerste twee regels doet denken aan die van het koraal “Aus tiefer Not schrei ich zu dir, ach Herr, erhör’ mein Bitten”. Maar deze strofe kent een ander perspectief: toen redde mijn Helper mij van de dood, en liet mij delen in Zijn troost. Typisch Bach om de melodie te gebruiken als verwijzing naar zijn interpretatie van de tekst: waar de mens het moeilijk krijgt, welt de dankbaarheid op voor Zijn redding uit de nood. Dan kan hij niet anders dan zijn dank aan God uitzingen in het tweede deel van deze strofe.
In de 5e strofe zet de alt aanvankelijk een recitatief in, maar net als bij de 2e strofe van de bas gaat dit recitatief over in een begeleiding die meer omvat dan alleen liggende accoorden. Ook hier gebeurt dat bij de woorden “Gebt unserm Gott die Ehre”.
Met een prachtige vioolsolo begint de 6e strofe, een aria waarin de bas zingt van de Schepper die verschijnt wanneer hulp en troost ver weg lijken. Dan zal God als een Vader neerzien op hen, die anders nergens rust vinden.
Prachtig is het accent op het woord “Ruh”, dat door een lang aangehouden noot die rust laat horen.
Misschien is het u al opgevallen: alle solisten zingen een recitatief en een aria.
De bas heeft ze beide gehad, de tenor zingt de 8e strofe in de vorm van een recitatief, maar eerst zingt de alt haar aria, begeleid door de fluit en strijkers:
“Men moet, o God, de lofzang op alle plaatsen horen”.
De tenor onderstreept deze woorden met een drievoudig “Gebt unserm Gott die Ehre!”, waarna het koor met het grote aantal stemmen het ‘op alle plaatsen’ vormgeeft en eindigt met de laatste strofe van het koraal:   
Verschijnt dan voor Zijn aangezicht,
Met juichen en met springen;
Dat ieder mens vervulle zijn plicht.
En laat ons vrolijk zingen:
God heeft dat alles wel bedacht
En alles, alles juist volbracht.
Geeft onze God de eer!

Wij wensen u veel luistergenoegen!
Harry Toebes