Toelichting bij cantate BWV 105

“Herr, gehe nicht ins Gericht”


Dames en heren, meisjes en jongens,

In de kalender van het kerkelijk jaar zijn we in de veertigdagentijd, de tijd voor het lijden en sterven Christus.
Het jaar 2007 is het Buxtehudejaar. We herdenken dat Dietrich Buxtehude 300 jaar geleden overleed.
We vonden het gepast deze beide elementen in de keuze van de muziek vanmiddag inhoud te geven. Daarbij is gekozen voor componisten waarvan Bach de muziek bestudeerde en bewonderde.
Van Giacomo Carissimi hoorde u de klaagzang van de Bijbelse figuur Jefta, een van de richteren uit het Oude Testament. Hij beloofde God dat hij het eerste dat uit de deur van zijn huis komt, na zijn behouden terugkeer van de strijd tegen de Ammonieten, aan God zou afstaan. Toen hij thuis kwam, verschijn zijn enig kind, zijn dochter, in de deuropening om hem dansend tegemoet te komen…
Overigens was Carissimi zeker voor Buxtehude geen onbekende.
In de openbare concerten onder de naam Abendmusiken zette Buxtehude de traditie van de Hamburger opera en de oratoria van Carissimi voort.
Van Buxtehude hoorde u het prachtige ‘Vater unser im Himmelreich’, een toonzetting van het ‘Onze Vader’. Omdat Buxtehude alle moderne genres van de zeventiende eeuw beoefende, zowel in zijn vocale als instrumentale muziek, was hij voor Bach de grote inspirator. Wat Buxtehude op het orgel deed, moest je zelf hebben gehoord. En dus ondernam Bach een voetreis van zo’n 300 km om Buxtehude te horen spelen.

Ook Antonio Lotti was voor Bach geen onbekende. Hij bezat muziek van deze Italiaanse componist die in Dresden werkte.
Lotti’s ‘Missa Brevis’ in d-mineur is een verstillend werkje, passend in de lijdenstijd.

Bachs cantate 105, die u nu gaat beluisteren, komt uit de eerste jaargang cantates die Bach in Leipzig componeerde. Hij is geschreven in 1723.
Bach opent met een instrumentale inleiding waarin letterlijk de toon voor het openingskoor wordt gezet. Het koor opent met woorden uit psalm 143 vers 2a: ‘Heer, ga niet in het gericht met uw knecht.’ Bijna smekend is in de verschillende stemgroepen beurtelings de aanroep “Herr” te horen.
In het tweede deel van dit 2e vers van psalm 143, op de woorden ‘Want niemand die leeft is voor u rechtvaardig’ wordt door de tenoren een prachtige fuga ingezet in een sneller tempo. Met name daardoor krijgt het woord ‘lebendiger’ (die ‘niemand die leeft’ uit de tekst) een opvallende, muzikale onderstreping.
De alt vertolkt in het hierop volgende recitatief de gevoelens van de gelovigen. Zij zingt in een smeekbede tot God, dat Hij de gelovige toch niet verwerpt, wanneer die zich deemoedig voor Hem buigt. Dit is een verwijzing naar psalm 51: 13.  Ik weet hoe groot uw toorn en mijn misdaad is, gaat de alt verder, en ik beken openlijk mijn tekortkomingen, ik ontken en verberg ze niet voor U.

In de aria voor de sopraan gebeurt iets merkwaardigs: er is geen baspartij, de basinstrumenten en het continuo zwijgen, het fundament ontbreekt. De sopraan wordt alleen begeleid door de 1e en 2e violen, de altviolen en de solohobo.
Dit is niet per ongeluk, Bach schrijft nooit iets ‘toevallig’.
De sopraan zingt ‘Hoe sidderen en wankelen de gedachten van de zondaars, waarbij ze elkaar aanklagen en zichzelf vrijpleiten’.
Dit sidderen en wankelen van de zondaar, waarbij hem een stevig fundament ontbreekt, beeldt Bach uit door de 1e en 2e violen bijna uitsluitend zestiende noten te laten spelen, die het sidderen uitbeelden en het wankelen te illustreren door de sopraan en de solohobo elkaar in dezelfde figuren te laten imiteren. Zo wankelt het zondige geweten.

Maar dan is er hoop: de bassen zingen, begeleid door alle strijkers, van het lijden en sterven van Christus, waardoor God een streep zet door de rekening die Hij met de mens heeft te vereffenen. Die rekening, met Jezus’ bloed geschreven, kruisigt Hij mee en al legt men je lichaam in het graf, bedekt met zand en stof, Christus opent voor ons de eeuwige woningen.

De cantate die zo bedrukt begon, krijgt een haast vrolijk, bijna dansend vervolg in de tenoraria.
Begeleid door de solohobo zingt de tenor over de manier waarop wij Jezus kunnen behagen: ik vind in wereldse verleidingen en aardse zaken geen genoegen.
Die verleidingen worden in de Duitse tekst aangegeven met het woord ‘Mammon’, muzikaal geïllustreerd door razendsnelle noten voor de 1e violen.

Da cantate eindigt met een bijzondere koraalcompositie: welnu, ik weet, u maakt mij rustig, zingt het koor, waarbij de onrust nog hoorbaar is in de begeleiding voor de tweede regel.
Dan zingt het koor ‘mijn geweten dat aan mij vreet’, ‘mein Gewissen das mich plagt’.
De begeleiding tussen de tweede en de derde regel van het koraal wordt al wat rustiger, totdat na de laatste woorden alleen de violen en de altviolen over zijn die in een chromatisch dalende lijn van langzame, hele noten de ziel tot rust laten komen.

Wij wensen u veel luistergenoegen.
Harry Toebes