EEN GESCHENK UIT DE HEMEL

Nukes forever!" riep een van de deelnemers na afloop enthousiast: "Lang leve de kernraketten!" Zijn uitroep kon niet toepasselijker. Want al de hele dag hadden SDI-experts (het voormalige Strategic Defense Initiative, beter bekend als 'Star Wars') zich in de handen gewreven. Hier lag namelijk een nieuwe kans om hun geavanceerde ruimtewapens aan te prijzen.

"Stel dat een komeet of ander rotsblok uit de ruimte afstormt op de aarde," vroeg het Amerikaanse Congres in 1991 aan de NASA. "Kan een inslag dan nog worden voorkomen?" De ruimtevaartorganisatie stelde onmiddellijk een onderzoekscommissie in. Die raadpleegde, naast astronomen en ruimtevaartdeskundigen, ook SDI-experts. Deze laatsten adviseerden alsnog laserkanonnen op te stellen op de maan en in banen om de aarde. Maar ook op korte termijn, zo zeiden zij, konden ze al bescherming bieden. Met behulp van een uitgekiend raketafweersysteem. Daarvoor zou een arsenaal in stand moeten worden gehouden van 'slechts' 1200 snel afvuurbare kernraketten.

De Koude Oorlog is voorbij. Maar in plaats van zwaarden om te smeden tot ploegscharen, willen militairen nu van leer trekken tegen een nieuwe vijand: de ontelbare planetoïden en kometen die door ons zonnestelsel razen. Zij duiken vaak volkomen onverwachts op uit het niets. Soms kunnen ze ook in botsing komen met de aarde. In het verleden is dat wel meer gebeurd. Daarvan getuigen 141 littekens, die in de vorm van meteoorkraters op alle continenten zijn te vinden.

De meeste littekens zijn reeds duizenden tot miljoenen jaren oud. Het bekendst is de veertigduizend jaar oude en 1,2 km grote Barringer-krater in Arizona. Veel dichter bij huis is er de vijftien miljoen jaar oude en 25 km grote Ries-krater rondom het stadje Nördlingen in Zuid-Duitsland. De oudst gedateerde inslagkrater op aarde is de Vredefort-krater in Zuid-Afrika. Die heeft een doorsnede van 140 km en een ouderdom van 1,97 miljard jaar.

Op grond van dit soort gegevens dachten sterrenkundigen vroeger dat het nog wel meeviel met de kans getroffen te worden door voorwerpen uit de ruimte. Waarom zou je je druk maken over nog geen honderdvijftig inslagen per twee miljard jaar? Maar die onverschilligheid is sinds het begin van de jaren tachtig omgeslagen in ongerustheid. Onder andere werd toen ontdekt dat het abrupte uitsterven van de dinosaurussen samenhing met de inslag van een reusachtig komeet of planetoïde.

Naar in 1991 uit geologische onderzoekingen duidelijk is geworden, kwam 65 miljoen jaar geleden een planetoïde neer met een doorsnede van zo'n 10 km. Dat gebeurde ter hoogte van het huidige vissersplaatstje Chicxulub in Yucatan (Mexico). Op seismische profielen is daar op zo'n kilometer diepte in de ondergrond een 180 km grote krater te vinden. De explosie die zich bij de inslag voordeed had een kracht van 100 miljoen megaton TNT. Dat komt overeen met 8 miljard atoombommen van het Hiroshima-type. Het gevolg was een wereldwijde catastrofe. Door het in de atmosfeer geworpen stof werd het zonlicht lange tijd verduisterd. Ook daalde de temperatuur abrupt. Driekwart van alle bestaande dier- en plantesoorten stierf uit. Daaronder waren de dinosaurussen. Pas later herstelde het leven op aarde zich.

Nu zijn mega-inslagen als destijds bij Chicxulub natuurlijk zeldzaam. Een rotsblok met een diameter van 10 kilometer komt misschien maar eens in de 100 miljoen jaar in aanvaring met de aarde. Maar kijken we naar de 1 km-klasse en kleiner, dan zijn daarvan veel meer exemplaren in ons zonnestelsel. Geschat wordt dat er tien objecten met een diameter van 10 kilometer in de buurt van de aarde kunnen komen, duizend met een diameter van 1 km, honderdduizend met een diameter van 100 meter en misschien wel tien miljoen met een diameter van 10 meter. De kans zo'n kleiner exemplaar op ons hoofd te krijgen is dan ook veel groter.

Op 20 mei 1993 was het bijvoorbeeld bijna raak. Toen scheerde een rotsblok ter grootte van een huis ongemerkt op 150.000 kilometer afstand langs de aarde. Pas een paar uur later werd het projectiel ontdekt met de 91-cm Spacewatch-telescoop in Arizona. Dat is een instrument dat speciaal gebruikt wordt om jacht te maken op dit soort 'aardscheerders'. 1993 KA2, zoals het rotsblok nu is genoemd, kwam ruim twee keer dichter bij de aarde dan de maan. Zou het echt op onze planeet zijn gestort, dan zou zich een explosie hebben voorgedaan met een kracht van ongeveer 10 kiloton. Dat is slechts iets minder krachtig dan de Hiroshima-bom (12,5 kiloton). In een dichtbevolkt gebied zou zo'n inslag rampzalige gevolgen hebben.

Met de Spacewatch-telescoop worden lang niet alle close encounters geregistreerd. Het apparaat tast telkens maar een kleine strook van de hemel af. Daardoor worden per maand slechts twee nieuwe aardscheerders ontdekt (naast zo'n tweeduizend 'gewone' planetoïden in de ruimte tussen Mars en Jupiter). Tom Gehrels, een van geboorte Nederlandse astronoom die al veertig jaar in de Verenigde Staten werkt, heeft de leiding over de Spacewatch-telescoop. Hij beijvert zich sinds jaar en dag voor de bouw van een grotere telescoop. Daarmee zouden de banen van de aardscheerders beter en sneller in kaart kunnen worden gebracht. "Het gevaar voor een inslag is namelijk verre van denkbeeldig," zegt Gehrels. "Op grond van wat we nú weten kan met een beetje statistiek worden afgeleid hoe vaak zulke rotsblokken rakelings langs de aarde suizen. Dat kan wel vijftig keer per dag het geval zijn. Voor mij is dat beangstigend vaak."

Wat zou je aan die afschuwelijke dreiging uit het heelal kunnen doen? Volgens John Rather, voorzitter van de 'onderscheppingscommissie' van de NASA, is het niet eens moeilijk. "Over de kleinste aardscheerders, met een diameter tot enkele tientallen meters, hoeven we ons nauwelijks zorgen te maken," zegt Rather. "Een uitgebreid onderzoek door Christopher Chyba, van het NASA Goddard Space Flight Center, wijst uit dat de meeste daarvan op grote hoogte in de atmosfeer ontploffen. Ze zijn doorgaans van steen of een ander los materiaal en kunnen de enorme druk bij de intrede in de aardatmosfeer niet overleven. Slechts één op de zestien planetoïden bestaat uit nikkelijzer en is zo compact dat hij het aardoppervlak kan bereiken.

"Echt gevaarlijk wordt het pas vanaf de 50-meter klasse. Een goed voorbeeld daarvan vormt de gebeurtenis die zich op 30 juni 1908 voordeed boven het Siberische Toengoeska. Daar spatte op 8 kilometer hoogte een naar schatting 50 meter groot rotsblok uiteen. Er deed zich een atmosferische explosie voor met een kracht van 10 tot 20 megaton. Gelukkig was het gebied onbevolkt. Maar tot op een afstand van 500 kilometer zagen ooggetuigen een gigantische vuurbol aan de hemel. Een atmosferische schokgolf trok rond de aarde en werd overal geregistreerd. Onder het explosiepunt werd het bos over zo'n 1500 vierkante kilometer platgeslagen. De bomen werden ontworteld en ontdaan van takken en bladeren. De kale stammen lagen uitgewaaierd rondom het centrum van de explosie. Zou zo'n gebeurtenis zich boven een grote stad hebben voorgedaan, dan zou ook daarvan niets zijn overgebleven."

Volgens Rather zijn er verschillende mogelijkheden om zo'n ramp bijtijds te voorkomen. "Bij een klein, Toengoeska-achtig object is het voldoende om gewone raketten op pad te sturen. Als die tegen het rotsblok botsen, duwen ze dat voldoende uit zijn baan. Bij een nog grotere planetoïde moeten echter kernraketten worden ingezet. Het gaat erom die in de onmiddellijke omgeving te laten ontploffen. Het rotsblok moet door de explosies aan één bepaalde zijde worden verhit. Daardoor brokkelt dat deel af en wordt dat door de teruggekaatste schokgolf in de ruimte geblazen. Zo ontstaat een reactiekracht. Het overgebleven deel krijgt een zetje in de tegenovergestelde richting, waarna het rotsblok afwijkt van zijn botsingskoers met de aarde."

Voor kometen, grote ijsmassa's die van tijd tot tijd opduiken uit de buitenregionen van ons zonnestelsel, oppert het NASA-rapport nog andere mogelijkheden: afsmelten van het ijs door bundeling van zonlicht, voortstuwing door middel van een in de komeet geschoten kernractor, of het 'witverven' van de komeet. In het laatste geval wordt de komeet niet meer zo sterk door de zonnestraling verhit. Daardoor stopt de gebruikelijke staartvorming en ondergaat de komeet ook een geleidelijke baanverandering.

Eind 1992 kreeg het ontwerp-rapport dat circuleerde ook een actueel tintje. Brian Marsden, van het Centraal Bureau voor Astronomische Telegrammen, maakte toen bekend dat de komeet Swift-Tuttle op 14 augustus 2126 in botsing zou kunnen komen met aarde. Alle kranten publiceerden dat en opeens stonden de voorstellen van Rather en zijn collega's in het middelpunt van de belangstelling.

"Ik had duidelijk zou gezegd," verontschuldigt Marsden zich. "De kans op een werkelijke botsing is namelijk zeer gering. Komeetbanen zijn immers altijd onderhevig aan storingen. Die worden veroorzaakt door de aantrekkende krachten van planeten, maar ook door gasuitbarstingen aan het komeetoppervlak zelf. Vermoedelijk gebeurt er dus helemaal niets, en passeren aarde en komeet elkaar in 2126 op ruime afstand. Direct nadat de 'einde-van-de-wereld'-verhalen op gang kwamen, werd ik vanuit Washington gebeld. Ik zeg niet door wie, maar ik kreeg de nare indruk dat veel militairen en wapenleveranciers op zo'n voorspelling zaten te wachten. Voor hen is al dat ruimtepuin een nieuw soort 'manna' uit de hemel."

Brian Marsden is niet de enige die twijfelt aan de oprechtheid van SDI-experts, wapenleveranciers en militairen. The New York Times bijvoorbeeld schreef in zijn hoofdredactioneel commentaar over het rapport: "De wereld heeft minder te vrezen van die 'doomsday'-ruimterotsjes dan van de nucleaire armada die tegen ze in stelling dreigt te worden gebracht. Moeten we ons wel zo beschermd voelen door die 'nukes forever'-mentaliteit?"

Ook Clark Chapman, van het Planetary Science Institute in Tucson, Arizona, is het niet langer eens met de uitkomsten van het rapport. Chapman was tot eind 1992 zelf lid van de onderzoekscommissie, maar weigerde er op het laatste moment zijn naam mee te verbinden. Hij ergert zich vooral aan de 'bizarre' schema's van vloten kernraketten en ruimtelasers die in het rapport zijn opgenomen.

"Het is me niet duidelijk wat ze nu eigenlijk willen," zegt Chapman. "Een gebeurtenis als boven Toengoeska doet zich statistisch gezien iedere driehonderd jaar voor. Dat geldt echter voor het hele aardoppervlak, inclusief zeeën en oceanen. Voor bewoonde gebieden is de kans eens per 3000 jaar, en voor steden slechts eens per 100.000 jaar.

"Je zou dus zeggen: concentreer je liever op de veel zeldzamer mega-inslagen, die de oorzaak van wereldwijde catastrofen en massale uitstervingen zijn. Maar die zijn voor de wapenleveranciers oninteressant. Nee, zij richten hun aandacht liever op de ontelbare kleinere en tamelijk onschuldige rotsblokken. Want dan hebben ze méér doelen om op te oefenen. Weet u dat er in het ontwerp van het rapport al een voorstel was opgenomen om te gaan oefenen? Ze wilden alvast kernraketten afsturen op gewone, bekende planetoïden. Dat voorstel is er pas uitgehaald toen het rapport aan het Congres moest worden aangeboden."

Tekst: Carl Koppeschaar

Literatuur:

Thomas J. Ahrens & Alan W. Harris: Deflection and fragmentation of near-Earth asteroids; Nature, 3 december 1992.
Clark R. Chapman: Comet on target for Jupiter; Nature, 10 juni 1993.
Christopher F. Chyba: Explosions of small Spacewatch objects in the Earth's atmosphere; Nature, 24 juni 1993.
Robert Matthews: Enemy from space replaces red menace; New Scientist, 14 november 1992.
Roger Lewin: How to destroy the doomsday asteroid; New Scientist, 6 juni 1992.


Terug naar METEORIETEN

Terug naar ASTROTEKST


Terug naar ASTRONOMIE
Terug naar ASTRONET's home page