Uit: Systeem Theoretisch Bulletin, te verschijnen zomer 2002
© Marianne van den Boomen


Acht misverstanden over identiteit en gemeenschap op het internet

Sociale fantasie vs sociale werkelijkheid




Over geen enkel medium circuleren zoveel mythen en misverstanden als over het Internet. Veel van die misverstanden zijn technisch van aard, maar vaker nog zijn ze sociaal. Kennelijk prikkelt het fenomeen Internet de sociologische fantasie: het denken over wat voor mensen het Net gebruiken, wat ze daar doen en wat dat voor psychologische en sociale gevolgen heeft. Vooral als het gaat om identiteits- en gemeenschapsvorming tieren de misverstanden welig. Laten we ze eens langs lopen.

1. Internet is typisch iets voor mannen tussen de 20 en de 30.

Eigenlijk is dit al een oudje, je hoort 'm steeds minder. Maar hier en daar piept-ie nog wel eens tussendoor, vooral als het gaat om de hoeveelheid porno- en sex-sites.
Toen zeven jaar geleden mijn eerste boek over Internet uitkwam - Internet ABC voor vrouwen - was ik eigenlijk vooral bezig met het opruimen van vooroordelen. O, zeiden sommigen, zijn vrouwen soms te dom voor Internet, dat er een apart boek voor ze moet komen? Welnee, riep ik, ze willen alleen weten waar ze aan beginnen. Ja, zeiden anderen, het Internet staat bol van de mannelijkheidswaan en is veel te technisch en gebruikersonvriendelijk. Dat spreekt vrouwen niet aan. Welnee, riep ik, dat is helemaal het punt niet. Het kost alleen tijd.
Tot mijn genoegen heb ik intussen gelijk gekregen. Het kostte inderdaad gewoon wat tijd. In 1995 bestond de Nederlandse Internet-bevolking voor 15-20% uit vrouwen terwijl België al voor lag met zo'n 25%, tegenwoordig is het in bijna heel West-Europa zo'n 40%. In Amerika is het al netjes 50%, en de Internet-trendwatchers voorspellen dat vrouwen binnen een paar jaar de meerderheid zullen vormen. (Hoewel je altijd moet oppassen met trendvoorspellers - hun voorspellingen plegen zelden uit te komen.)
Iets vergelijkbaars geldt trouwens voor ouderen - zij vormen intussen de snelst groeiende groep Internet-gebruikers. De gemiddelde leeftijd op het Internet is momenteel 41 jaar - tot voor kort was dat nog 33. En gezien de toeloop van chattende pubers moeten er ook flink wat senioren zijn bijgekomen om dat gemiddelde zo op te trekken.

2. Het is allemaal slap geouwehoer.

Als men al aanneemt dat het publiek dat van internet gebruik maakt werkelijk heel gemengd is, ligt al gauw een volgende diskwalificatie op de loer: het is allemaal triviale kletspraat wat daar gebeurt. Deze gedachte geldt vanzelfsprekend vooral anderen. Immers, vrijwel iedere netgebruiker zegt van zichzelf: Ik gebruik het vooral voor e-mail en om af en toe iets op te zoeken.
Nu klopt dat op zich wel: uit alle onderzoek naar Internet-gebruik blijkt dat mensen e-mail het meest gebruiken - en dat doen zijn voor hun werk, hun hobby of om contact te houden met vrienden en familie. Op de tweede plaats staat informatie zoeken voor school, werk, hobby of andere dingen uit het dagelijks leven (belastingen, aankoop nieuwe printer etcetera). En pas op de derde plaats komen dingen als spelletjes. Maar wat zelden uit die onderzoeken naar voren komt, is dat mensen, terwijl zij op zoek zijn naar informatie, voortdurend andere mensen tegenkomen op het internet. En dat zij daar wel eens mee in gesprek raken. 'Interactie' en 'communicatie' heet dat dan, en inderdaad, het gaat er niet altijd even verheven aan toe. Want hoe ziet dat eruit: vunzige hijgpraatjes, roddel over wat de president van Amerika heeft uitgehaald met een stagiaire, scheldpartijen op de politiek, buitenlanders en junks.
Neem een willekeurig bericht uit een Nederlandse nieuwsgroep over politiek:

>>zeg, luilakken daar in den haag doe es wat aan die gore teringjunks en vieze illegalen in >>amsterdam

>Wààààààt ???? Waar ben je in godsnaam mee bezig ?!?!?!? Je praat over deze MENSEN alsof zij een soort chemische troep zijn...

Zeg, idioten in't groen, doe es wat aan die idiote hersenlozen die de cyberspace vervuilen!

>>ze blokkeren met drommen het uitzicht in de metrostations

>Uitzicht in de metrostations ??? Wat verwacht je daar ??? Een rustig landschap met wat koeien en schapen die erop grazen ??? Ga dan in Landsmeer wonen ofzo !

>>van mij mogen er bommen gegooid worden op die tyfusjunks ze zijn toch nergens ooit meer >>goed voor anyway

Goed idee, jongen, daar wordt de wereld beter van! Wel eens een serieus gesprek met een junk gehad? Vaak intelligente en emotioneel gevoelige mensen, maar daar zou jij nix van weten natuurlijk (beide eigenschappen ontbreken)...

En anders zeuren en zwetsen ze wel in het wilde weg, over hun zwangere kat of hun nieuwe pantoffels:

Ik heb nieuwe pantoffels gekocht.
Het zijn hele grote witte kippen. Met gele pootjes aan de voorkant, krakkemikkige non-vleugeltjes - zoals het kippen betaamt - van opzij, een zwabberig staartje aan de achterkant en een gele snavel en een rode kuif op de kippekop. Ze zijn heel erg warm en hebben slipvaste zolen. De kippekoppen komen ongeveer tot halverwege mijn onderbenen.
Ik schaam mij vreselijk.
Maar het komt, ik kon er niets aan doen. De pantoffels waren in de aanbieding en ik wilde gewoon nieuwe zwarte spaanse, hele gewone zoals altijd. Maar die waren op, of uit - ik weet het niet - en er waren alleen van die hele ordinaire idiote beestenpantoffels.
Zonet belden de onderburen aan om gedag te zeggen wegens hun aanstaande verhuizing en ik wist niet hoe gauw ik de kippen uit moest trekken en onder het keukenkastje moest schoppen. Struikelvoetend op nylonkousen glibberde ik over het laminaat naar de voordeur en zei blozend hallo.
Ik ben ook heel bang dat de overburen het zien. Misschien moet ik toch maar eens gordijnen kopen.

Het kippensloffenbericht is nog fraai van stijl en goed voor een glimlach, maar het moge duidelijk zijn dat niet elk internetbericht bestaat uit een deftig, diepzinnig essay. Maar waarom toch scharen wij het praatje over het weer met de buurman en het gezellige telefoongesprek met een vriendin onder de noemer 'sociale contacten onderhouden' en wordt iets volstrekt vergelijkbaars op het Internet al gauw gezien als 'oppervlakkig geneuzel'? Het banale en triviale maakt nu eenmaal een substantieel bestanddeel uit van ons sociale en culturele leven.
Veel plekken op het Net fungeren als een soort virtuele kroeg, en aangezien er geen drank te krijgen is, draait het daar om kletspraatjes. Over de rare nieuwe sloffen die iemand gekocht heeft, over de pianostemmer, over de man die verliefd wordt op een ander terwijl zijn vrouw zwanger is, over Big Brother, over een krantebericht, over een boek. En vooral: over wat daarbij allemaal deugt en niet deugt. Dat laatste is belangrijk. Het is allemaal niet zo vrijblijvend als het er op het eerste gezicht uit ziet; er worden permanent normen en waarden op tafel gelegd. Dit is een permanente productie van moraal. Een permanente normatieve behandeling van grote en kleine kwesties. Over wat te denken en hoe te handelen in dit rare, steeds complexer wordende leven.

3. Allemaal eenzame gestoorde types.

De mythe van de eenzame en sociaal gestoorde netgebruiker is er ook zo eentje die altijd over anderen gaat, nooit over zichzelf. Het is een mythe die overigens op het net zelf helemaal niet leeft; hij komt vooral uit de koker van de wetenschap en de andere media. Keer op keer komen er onderzoeken in de krant waarin wordt beweerd dat Internet-gebruikers minder tijd besteden aan hun real life vrienden en familie. En dat dat zorgelijk is.
Het blijkt allemaal te bestaan uit gegoochel met statistieken. Uit elk onderzoek komt ongeveer hetzelfde. Ja, zo'n 10 % van de Internetters geeft aan minder tijd met familie en vrienden door te brengen sinds ze internetten. 10% geeft echter aan dat ze juist meer contact hebben met hun naasten - al dan niet via het Net. Gemiddeld maakt het helemaal niks uit.
Je vraagt je af wat mensen dan wel minder doen, want de tijd besteed aan Internet moet toch ergens vandaan komen. Daarover zijn alle onderzoeken het eens: internetten gaat ten koste gaat van tv-kijken. En voor de echte internetjunks ten koste van slaap. Dat er tegenwoordig ook minder kranten worden gelezen, wordt vaak gememoreerd, maar het verband met internetgebruik is geenszins duidelijk.
Over wat mensen dan vooral doen op het Net zijn de verschillende onderzoeken ook tamelijk eenduidig: mensen gebruiken het Net in de eerste plaats om te e-mailen - zowel privé als in het kader van werk en hobby. Daarna komt het informatie zoeken op het Web, pas daarna entertainment (spelletjes, hobby of chatten) en als allerlaatste shopping.
Het diepst bewaarde geheim van het Internet is dat zomaar surfen helemaal niet bestaat. Niemand zet zijn computer aan met de gedachte: 'Zo, eens kijken wat er vanavond op het Internet is.' Nee, mensen gaan gericht op zoek naar iets wat ze bezighoudt. Dat ze tussendoor van alles tegen kunnen komen, dat ze geïnteresseerd kunnen raken in bepaalde onderwerpen of mensen, is iets anders dan met een leeg hoofd gaan surfen, uit pure verveling of eenzaamheid.
Bovendien gaan deze onderzoeken zelden in op de betekenis van virtuele vrienden: mensen die je leert kennen door het net zelf. Inmiddels kent iedereen wel vriendschappen en huwelijken in zijn of haar omgeving die zijn voortgekomen uit internetcontacten. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat het vooral sociale kneusjes zijn die op deze manier hun nieuwe contacten opdoen.

4. Mensen zijn op zoek naar een wij-gevoel.

Het omgekeerde van de mythe van de eenzaamheid is trouwens evenmin waar. Ik doel hier op de mythe van het veronderstelde zoeken naar een wij-gevoel als drijfveer voor internetgebruik.
Ja, er zijn duizenden bloeiende virtuele gemeenschappen op het Net - gemeenschappen van mensen die iets delen, daadwerkelijk delen: een passie, een probleem, hobby, werk, biografische levensfase, een behoefte aan informatie op een bepaald gebied, een virtuele kroegruimte. En ja, ze kunnen het reuze gezellig hebben onder elkaar.
Maar ze zitten niet bij elkaar omdat er 'heden een sterke behoefte is aan een wij-gevoel, een groepsgevoel', zoals de wat zalvende boodschap luidt van vele virtuele-gemeenschapsgoeroes. Niemand denkt: 'Kom, laat ik mij eens aansluiten bij een virtuele gemeenschap, ik wil wel eens ergens bijhoren.'
Het gaat anders. Mensen willen iets specifieks weten of iets doen, en ze komen - al dan niet toevallig - terecht op een Net-plek die daar op de een of ander manier aan tegemoet komt. Dat is eerder een kwestie van ik-gevoel dan van wij-gevoel. Ze blijven soms hangen, en bouwen al ouwehoerend en debatterend iets op met anderen. Een wij-gevoel? Misschien, soms, vooral bij inmenging van buiten. Maar het is niet het primaire motief. Het primaire motief is dat mensen iets willen weten.

5. Gemakzuchtig jezelf opsluiten met gelijkgestemden.

Bovendien is het zeker niet alleen maar gezellig in die virtuele gemeenschappen. Er zijn net zo vaak ruzies, flamewars en jenpartijen. Voor velen verhoogt dat trouwens alleen maar de gezelligheid. Waarmee we komen op mythe nummer 5: de mythe van de gelijkgestemden binnen virtuele gemeenschappen. Het idee is dan: 'mensen klitten op het Net maar bij elkaar in groepen gelijkgestemden, en zo kunnen ze zich lekker sektarisch afsluiten van de rest van de wereld.'
Wie dat denkt, heeft nog nooit een virtuele gemeenschap van binnen gezien. Gelijkgestemden? Eerder een kakofonie van ongelijkgestemden! Elke bloeiende virtuele gemeenschap is gebaseerd op het voortdurend opduiken van tegengeluiden, ook in de meest fundamentalistische fan- of geloofsgemeenschappen.
Het Internet is nu eenmaal een open systeem, het is praktisch onmogelijk om een plek of groep sektarisch en hermetisch af te sluiten. Elke club heeft zijn dwarskoppen en querulanten. Ze horen bij het meubilair, en zijn reuze nuttig voor de permanente onderhandeling over de moraal.

6. Wederzijds begrip tussen verschillende culturen en volkeren.

Waarmee weer niet gezegd is dat het Internet zo'n fantáástisch platform is voor kosmopolitisme en wederzijds begrip tussen alle culturen en volkeren. Dat is misverstand nummer 6, de mythe van het kosmopolitisme, eveneens uit de koker van idealistische community-apostelen.
Het open systeem maakt het inderdaad mogelijk dat alle mogelijke culturen, volkeren, groepen, subgroepen en sub-subgroepen hun stem kunnen laten horen, maar dat is nog geen garantie voor onderling begrip en meer tolerantie. Hoe zou dat ook mogelijk zijn? De reeks van sub-sub-sub-groepen is immers eindeloos, tot je uiteindelijk allemaal individuen over hebt - in hun kakofonie van ongelijkgestemdheid.
Wellicht kun je spreken van een eigenaardig soort geïndividualiseerd kosmopolitisme, met zowel nieuwe haakse dwarsverbanden als nieuwe ruzies. Maar de permanente tegenspraak en rommeligheid herinnert in weinig aan het harmonieuze ideaal van de wijze kosmopoliet.

7. Anonimiteit en bedrog: Je weet nooit wie je tegenover je hebt.

Een andere hardnekkige mythe ligt in het verlengde van dat op zich juiste beeld van die sub-sub-atomisering totdat je een individu met een unieke identiteit overhoudt. Het gaat hier om wat ik noem de mythe van de virtuele identiteit, de gedachte dat je op het internet kunt zijn wie of wat je maar wilt. Elke identiteit, elk karakter of leefstijl is denkbaar en realiseerbaar, is het idee.
In feite zijn daar twee varianten van: de bedrogvariant en de bevrijdingsvariant. De bedrogvariant is ingegeven door pessimisme en wantrouwen: op het internet weet je nooit wie je voor je hebt en je wordt dus belazerd waar je bij staat. Ook hier spelen de andere media een duidelijke rol: talloos zijn de bizarre krantenberichten over internetbedrog en misdaad. Er zijn pedofielen die kinderen verleiden via het internet, seriemoordenaars die slachtoffers regelen via het internet, en een poos geleden was er die keurige mevrouw uit Amerika, die niet alleen een pervers sadistisch seksleven bleek te leiden via het internet, maar ook in een seksuele setting de dood wilde vinden. En die ook vond uiteindelijk.
Tja. Mensen met bizarre dubbellevens, perverse afwijkingen en crimineel gedrag zijn er natuurlijk altijd al geweest. En ze maken natuurlijk gebruik van alles wat er voorhanden is: auto's, briefpapier, internet. Maar er is niets inherent aan auto's, briefpapier of internet dat zulk gedrag speciaal oproept.
Vaak wijst men in dit verband op de anonimiteit die inherent zou zijn aan het internet, waardoor dit mogelijk wordt. Toch is ook die anonimiteit een misverstand. Internet waarborgt net zo min anonimiteit als auto's of briefpapier. Opsporings- en recherchediensten hebben weliswaar verschillende technieken nodig om personen via auto's, briefpapier of internet te achterhalen, maar technische anonimiteit bestaat ook niet op het internet. Er zijn altijd sporen.
Ook is sociale zin valt het met die veronderstelde anonimiteit reuze mee. De meeste mensen gebruiken gewoon hun real life naam, maar zelfs als mensen dat niet doen, wordt je nog niet direct sociaal anoniem. Vanuit absolute anonimiteit is immers geen enkele sociale relatie te onderhouden. Anoniem is letterlijk 'geen naam hebben', en dus geen identiteit en geen eigen geschiedenis die voor anderen (her)kenbaar is. Wie communiceert met anderen, is echter per definitie niet anoniem. Elk woord dat je uitwisselt met anderen maakt iets zichtbaar van je verhaal, je identiteit. En hoe vaker je dat doet, hoe meer patroon daarin komt en hoe (her)kenbaarder je wordt. Ook zonder opgave van je echte naam is er op het Net altijd een unieke naam, een pseudoniem, waaraan je (her)kenbaar bent: je inlognaam, je e-mailadres, je nickname, of welk pseudoniem dan ook.
Dat hoeft niet altijd hetzelfde pseudoniem te zijn; het is technisch tamelijk eenvoudig om te wisselen van e-mailadres of nickname. Toch gebeurt dat zelden vanuit een behoefte aan totale anonimiteit en ongrijpbaarheid. Gewone Net-gebruikers hanteren hun verschillende pseudoniemen en mailadressen selectief en strategisch. Zij doen dat om gekend en herkend te worden binnen een bepaalde virtuele gemeenschap zonder dat dat gevolgen heeft voor hun positie in en deelname aan andere gemeenschappen. Mensen willen bijvoorbeeld niet dat hun baas erachter komt dat ze posten in nieuwsgroepen over aids of SM; ze willen het hebben over hun incestervaringen of hun verslaving; ze willen de Scientology Church bekritiseren zonder de sekte op hun dak te krijgen; ze willen niet dat e-marketeers hun digitale gegevens in kaart brengen en ze bedelven onder de ongevraagde reclame (zogeheten spam) et cetera.
In de volksmond heet dit 'anoniem blijven', maar binnen de gemeenschappen waar zij hun verhaal neerleggen, zijn zij niet anoniem maar een persoon. Zelfs hackers die onderling opscheppen over hun al dan niet legale praktijken gebruiken jarenlang dezelfde persoonlijke nickname - soms zelfs als handtekening na een geslaagde hack. Het gaat hier immers om het opbouwen van reputaties en geschiedenissen binnen een gemeenschap. 'Pseudonimiteit' vormt geen beletsel voor gemeenschapsvorming. Integendeel, het kan zelfs een voordeel zijn.
Anonimiteit is een kenmerk van een massa, een zwijgende ontvangende partij, waarin ieder even gezichtsloos is en niemand er speciaal toe doet. Anonimiteit is ook een dominant kenmerk van hedendaagse real life-openbaarheid. Op het Internet daarentegen draait het niet om passieve anonimiteit maar om interactieve pseudonimiteit. Hier kan eenieder ertoe doen en uit de anonimiteit van de massa treden.
Misschien is dat wel een van de meest onderschatte kenmerken van het Internet en van virtuele gemeenschappen. Ertoe doen, verschil maken, op welke schaal dan ook - het is een fundamentele levensbehoefte van mensen, een vorm van sociaal-psychologische worteling. Dat is niet hetzelfde als megalomane geldingsdrang of hypes als 'iedereen kan uitgever of miljonair worden', het gaat om iets heel bescheidens. Het gaat niet eens om macht of invloed of een stem in een democratisch geheel, het gaat zelfs niet om gelijk krijgen. Het gaat om een minimale sociale erkenning van je bestaan.

8. Bevrijding: Je kunt zijn wie en wat je maar wil.

Wat betreft de mogelijkheid van virtuele identiteiten is er, naast de bedrogvariant, ook een bevrijdingsvariant. Die is gebaseerd op dezelfde aanname van anonimiteit en sociale onzichtbaarheid. Het idee is dan: o, da's mooi, op het Internet kun je alle real life identiteiten op basis van sekse, kleur, leeftijd, uiterlijk en handicap overstijgen. Weg discriminatie, racisme, seksisme en andere vormen van xenofobie! Je kunt immers zijn wat je wilt, elke identiteit aannemen die je wilt. Ook sommige postmoderne sociologen zijn die mening toegedaan. Er zouden nieuwe virtuele identiteiten ontstaan, zo vloeibaar en meervoudig, schrijft bijvoorbeeld Sherry Turkle in Life on the Screen, dat het woord 'identiteit' eigenlijk niet meer past.
Het lijkt wel of de ideologie van de maakbaarheid van de samenleving heeft plaatsgemaakt voor een ideologie van de maakbaarheid van het individu. Maar je kunt niet zijn wat je wilt, ook niet op het Internet. Hoe mensen zich ook presenteren op het Net - als liefhebber van kinky seks of van Barbiepoppen, als iemand met een incontinentieprobleem of als ouder van een overleden kind - het is vrijwel altijd direct verbonden met ervaringen in het dagelijks leven.
Natuurlijk nemen sommigen weleens welbewust een fantasie-identiteit aan. Om te pesten, om iets uit te proberen of om een andere positie in een discussie in te nemen. Maar het gebeurt relatief weinig. Zelfs in virtuele spelomgevingen zegt slechts veertig procent van de gebruikers dat ze zich ooit hebben voorgedaan als iemand van de andere sekse. Dat is weinig voor een spelsetting waarin je, voordat je ook maar iets kunt doen, expliciet een karakter moet formuleren en een sekse moet kiezen.
Virtuele nepidentiteiten vallen bovendien meestal snel door de mand. Het kost erg veel inzet, discipline en tekstuele vaardigheden om dat langere tijd geloofwaardig vol te houden. Niet voor niets was de bekendste zaak rond een virtuele nepidentiteit een uit de hand gelopen experiment van een verbaal en sociaal zeer gewiekste psychiater.
Nee, gewone dagelijkse identiteiten laat je niet zomaar achter op het net, juist omdat virtuele gemeenschappen zo diep geworteld zijn in het aardse dagelijks leven. Virtuele gemeenschappen organiseren zich immers vaak rond min of meer lichamelijke noemers als vrouwen, homo's, ouderen, seks, ziekten enzovoorts.
Wie het probeert, het opbouwen van een nepidentiteit, zal merken dat het hard werken is. De meeste mensen hebben bovendien hun handen al vol aan hun real life identiteitenbeheer. Zij hebben geen enkele behoefte om dat te compliceren met vervloeiende virtuele nepidentiteiten op het internet. Integendeel zelfs, het internet wordt eerder gebruikt om verschillende identiteitsaspecten gescheiden te houden.
Want er zijn wel problematische kanten aan de hedendaagse identiteitsvorming. Zowel in real life als op internet.
Identiteit is een raar ding. In feite lijkt het op een computer: je hebt 'm nodig om problemen op te lossen die je zonder dat ding niet had. Maar als je er eenmaal eentje hebt, kun je niet meer zonder. En zo zitten we nu in een race om de upgrades. Permanente zelfdefiniëring, zelfuitvinding, zelfontplooiing. Permanent keuzes maken.
Hoe zijn we daar in terechtgekomen? Vroeger hadden mensen geen identiteit. Althans, de levensvragen waar zij zich voor gesteld zagen, deden zich niet voor in termen van 'identiteit'. Het ging om termen als gemeenschap, familie, volk, gilde, natie, klasse. God en de traditie boden duidelijke richtlijnen voor die sociale categorieën. Problemen te over, daar niet van, maar geen persoonlijke identiteitsvragen zoals we die heden kennen. Sociale en fysieke mobiliteit brachten daar verandering in. Sociale groepen werden minder hecht en minder op elkaar aangewezen. Voortaan moest je individueel telkens opnieuw je eigen weg zoeken en uitstippelen.
Het hele idee van een identiteit als individuele opgave, als iets waar je voortdurend aan moet werken en keuzes in moet maken, bestaat in het Westen in feite pas sinds de wederopbouw na de oorlog. Voor gewone mensen dan - voor romanschrijvers, filosofen en andere drukwerkintellectuelen bestond het al langer.
Drukwerk speelde in die omslag dan ook een belangrijke rol. Drukwerk nam langzamerhand de plaats in van God en de traditie. Drukwerk bood (en biedt) een moreel oriëntatiekader, voor het dagelijkse op de korte termijn en voor het langeretermijnleven. Dat kan bestaan uit de bijbel, schoolboeken, kranten, romans, studieboeken maar ook de reclamefolders van Albert Heijn.
Intussen zijn er nog meer informatie- en communicatiemedia bijgekomen. Radio, tv, telefoon, Internet. Enerzijds worden die media gebruikt om vat te krijgen op de wereld om ons heen, om daar enigszins orde en verband in aan te brengen. Maar anderzijds voegen ze daar meer complexiteit aan toe.
Temidden daarvan valt het niet mee om een 'eenheid van wezen' - de woordenboekbetekenis van identiteit - te bewerkstelligen. Om dat voor elkaar te krijgen, moeten er steeds meer eindjes aan elkaar geknoopt worden. En later weer ontward. Eén woord volstaat bepaald niet om die eenheid van wezen te benoemen - daar is een heel verhaal voor nodig.
Identiteit is een verhaal geworden. Geen afgesloten of lineair verhaal dat zich ontrolt vanuit één perspectief, maar wel een verhaal. Een narratieve identiteit, een biografisch verhaal, een antwoord op de vraag: wie ben ik, waar kom ik vandaan en waar ga ik heen? Dat wordt vaak gerepresenteerd in één woord - zeg 'vrouw', 'scholier' of 'allochtoon' - uit dat meerlagige verhaal, toegesneden op een specifieke situatie, maar dat is nooit het complete verhaal met al zijn vertakkingen, conflicten en gelijktijdigheden. En hoeveel woorden je ook gebruikt, het complete verhaal is nooit te vertellen. Het enige wat mensen kunnen doen, is rommelen met stukjes daaruit. En daar ordeningen, herordeningen en nieuwe verbanden in aanleggen. Met behulp van media en andere mensen.
Dit is precies wat mensen doen op het Internet. De killer application van het Net is niet multimedia, is zelfs niet het Web met zijn gebruikersvriendelijke hyperlinks. De belangrijkste en meest gebruikte functie is de interactie tussen mensen. Interactie die voor het merendeel gaat via tekst, getikte tekst. E-mail, mailinglists, nieuwsgroepen, webfora en chatrooms - het is allemaal tekst. Het is meestal zelfs geen hypertekst, het is dialogische en 'polylogische' tekst, waarin mensen reageren op elkaar, op de stukjes uit hun leven, op hun over het netwerk verspreide identiteitsfacetten.
Waar maken mensen zich druk om in hun getikte tekst? Om triviale dingen die ze meemaken in hun dagelijks leven - zoals de komst van de pianostemmer - en om grote drama's - zoals de dood van een kind. Ze maken zich druk om hun naasten, en om hun politici. Om anderen, en waarom die wel of niet deugen. Om wat de media hen aanreiken en wat zij daar mee doen en wat zij daarvan vinden.
Mensen zetten zich voortdurend uiteen met de wereld, e-mailend met familie, ketend en scheldend in nieuwsgroepen of raad vragend in een webforum. Het komt allemaal neer op het chocola maken van de wereld om je heen en hoe je je daartoe moet verhouden.
Zorgt het Internet daarmee voor de totstandkoming van meervoudige identiteiten? Nee, want die meervoudigheid draagt ieder al lang met zich mee in het dagelijks leven.
Kun je dan zeggen dat die meervoudigheid op het Internet vloeibaar wordt, in tegenstelling tot het dagelijks leven, waar die meervoudigheid zo hoekig en weerbarstig op elkaar kan botsen? Nee, integendeel zelfs. De meervoudige aspecten van een identiteit worden op het Net juist gescheiden, zodat ze vooral niet gaan samenvloeien of botsen. De 60-jarige vrouw die Barbiepoppen verzamelt en een alcoholprobleem heeft, kan op het Net die drie identiteitsfacetten gescheiden houden, waar precies de combinatie ervan IRL voor sociaal ongemakkelijke situaties kan zorgen. Op een mailinglist voor Barbieverzamelaars kan zij op grond van haar kennis functioneren tussen de meisjes en de relnichten - dat is op een verzamelaarsbeurs met aansluitende borrel voor haar als real life persoon heel wat moeilijker. Haar alcoholdingen kan zij delen in een online-AA-groep en haar reumadingen in het virtuele Reumadorp. Zonder dat iemand anders dan zijzelf een verband legt tussen die drie levensaspecten. Zij creëert haar eigen verbanden, omdat zij enig beheer van voeren in de mate van onthulling en verhulling van haar verhaal.
Nee, op het Internet kunnen mensen niet verzinnen wat ze willen zijn. Die vrijheid bestaat niet in een sociale omgeving. En het Internet is een door en door sociale omgeving. Op het Internet heb je wel meer mogelijkheden om delen van jezelf te onthullen en te verhullen, te beheren.
Wat mensen onthullen en verhullen, wat zij uitleven op het Net, bestaat in de regel uit het heel gewone, het dagelijkse. Dat is overigens fascinerend en bizar genoeg.

Marianne van den Boomen (boom@xs4all.nl) is webredacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, freelance 'internetfilosoof' en auteur van o.a. Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen (Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000)