Uit: Tijdschrift voor de Sociale Sector, nr 4 april 2001
© Marianne van den Boomen


Rennen en dromen in ICT-land

De commissie-Cerfontaine moet op internetcursus




De verwachtingen over het rapport van de commissie-Cerfontaine waren hooggespannen. Eindelijk de sociale kwestie op de agenda van de ICT-ideologen. Eindelijk een kader voor de invulling en organisatie van een digitaal publiek domein. Maar nee, het mocht niet zo zijn. De commissie rent en droomt tegelijk, en vergeet daarbij om zich heen te kijken.

'Weet u nog wat de Rode Koningin tegen Alice zei toe die in Spiegelland rondzwierf? Ze zei: "Here, you see, it takes all the running you can do to keep in the same place. If you want to get somewhere, you must run at least twice as fast as that." Here was in Spiegelland, maar het zou net zo goed ICT-land kunnen zijn. Want dat is nou precies wat wij moeten doen om de ICT-ontwikkelingen bij te houden: minimaal twee keer zo hard lopen als normaal!'
Dit zei minister Van Boxtel - onze enige minister die weleens 'chat met burgers' - op een conferentie over 'ICT en de stad'.1
Het moet gezegd, de minister heeft een helder beeld van de verhouding tussen ICT (informatie- en communicatietechnologie) en samenleving. Een beeld dat hij onophoudelijk met veel verve uitdraagt. Ergens boven onze hoofden zweeft, nee: raast, de ICT. En wij, 'burgers', organisaties, bedrijven en overheden moeten dat op de een of andere manier bijhouden. Er heel hard achteraan rennen. Anders blijven wij nergens, missen wij de boot.
Die retoriek van de snelheid en de boot heerst alom in het Nederlandse beleidsdenken op het gebied van digitale technologie. Dat was al zo in de allereerste nota, het Nationaal Actieplan Electronische Snelwegen (1995) en het klinkt nog steeds in de laatste brede nota, De Digitale Delta (1999) - daar is het water kennelijk al tot aan onze lippen gestegen.
Is die boot die wij zouden kunnen missen, eigenlijk al ergens gesignaleerd? Of is-ie al lang weg?
De adviescommissie die onlangs voor de AWT een verkenning uitbracht over ICT en economische ontwikkeling, maalt niet meer om die boot.2 De verkenning kreeg als motto mee: 'Als je een schip wilt bouwen, trommel dan geen mensen op om hout te verzamelen, werk te verdelen en opdrachten te geven. Leer ze te verlangen naar de eindeloze zee.' (uit Antoine de Saint-Exupéry, The Wisdom of the Sands).
Ha, een nieuw geluid. Weg met het aanpakken als een kip zonder kop, leve het poëtische verlangen. Maar de poëzie blijkt bij nader inzien ver weg, ook hier heerst de retoriek van de snelheid: 'Gezien die dynamiek van ICT en innovatie (snelheid en onvoorspelbaarheid van ontwikkelingen; interactief en cyclisch karakter van ICT-gerelateerde innovatie) vindt de commissie het onwenselijk en onverstandig vooraf en van bovenaf prioritaire ICT-kennisgebieden aan te wijzen als basis voor programmatische aansturing van de kennisinfrastructuur.'
Mooie boel is dat. Wij moeten twee keer zo hard rennen als normaal om 'de ICT-ontwikkelingen' bij te benen, allemaal in het kader van de economische concurrentieverhoudingen. Allemaal in het kader van de boot niet mogen missen. Wie echter vraagt naar de conditie van die boot, hoe wij ons moeten voorbereiden op de reis, of iedereen wel mee kan en wil, en waar die reis dan heen gaat, krijgt te horen: dat is toch niet te bevatten, het gaat allemaal zo snel - leer maar verlangen naar de zee.
Het is rennen of dromen in ICT-land.

Intussen leiden wij, 'burgers', gewoon ons leven, zo goed en zo kwaad als dat gaat. Sommigen rennen, sommigen dromen, maar meestal rommelen we daar wat tussenin. Ondanks - of misschien wel dank zij - de 'snelle ontwikkelingen' is het leven er niet echt gezelliger op geworden. Onze ruimtelijke omgeving raakt steeds voller met huizen, gebouwen en auto's. Onze mediaomgeving raakt steeds voller met apparaten en boodschappen. Onze agenda raakt steeds voller met contacten en klussen, maar erger is helemaal geen agenda hebben. De agendalozen scharrelen op straat - de daklozen, de verslaafden, de kleine crimineeltjes, de draaideurpatiënten. Onze sociale omgeving is gefragmenteerd, het publieke domein is anoniem en agendaloos.
De overheid begint zich dat ook zo langzamerhand te realiseren en begint 'de sociale cohesie' in steden en buurten op de politieke agenda te zetten.
Dat is een goede zaak.
In de buurt, de directe woonomgeving van zelfs de meest postmoderne mobiele mens, heeft de laatste decennia immers de nodige kaalslag plaatsgevonden. Niet alleen door ongestuurde sociaal-economische ontwikkelingen - toename verkeer en algemene mobiliteit, toegenomen diversiteit of juist monoculturaliteit van de buurtbevolking, verdwijnen van kleine buurtwinkels - maar ook overheidsgestuurd. Stadsvernieuwing, bezuinigingen en herstructureringen van klassieke welzijnswerksoorten als opbouwwerk, buurtwerk en volwasseneneducatie - het heeft allemaal mede bijgedragen aan het ontstaan van onherbergzame steden, waar brave burgers zich terugtrekken in hun privédomein of in commerciële horeca en minder brave burgers op straat hun domein vinden. Het is goed dat die kwestie nu een politiek item is geworden en dat daar geld in wordt gestoken. Er kan niet genoeg geëxperimenteerd kan worden met projecten rond buurtbeheer, sociale cohesie, lokale debatten en bewegingen.
En er is geen enkele reden waarom je niet ook zou kijken naar wat ICT hier kan betekenen. Dat was dan ook de opdracht die de commissie 'ICT en de stad', onder leiding van Schiphol-opperhoofd Gerlach Cerfontaine, van minister Van Boxtel meekreeg: 'inventariseer de betekenis van ICT voor de grote steden van Nederland en kom met adviezen over de manier waarop steden kunnen omgaan met de kansen en bedreigingen van ICT,' met onder andere als expliciet aandachtspunt 'de versterking van de sociale cohesie van wijk en buurt en de verdere integratie en participatie van etnische minderheden en het voorkomen van nieuwe vormen van segregatie'.3
Dat is een heel zinnige opdracht. De vraag is wel of datgene wat 'in real life' is gesloopt, virtueel zomaar weer op te bouwen is. Steden en buurten hebben niet in de eerste plaats ICT nodig maar een werkelijke sociale infrastructuur van verkeersregulatie, openbare voorzieningen en ontmoetingsplekken, speeltuinen, straatbeheer, buurtvaders en -moeders, zeggenschap etcetera. Daarin kan een digitale infrastructuur een plek hebben - het is meegenomen als een lokaal online debat of een buurtwebsite leidt tot een strijdbare organisatie die die dingen voor elkaar krijgt - maar ICT kan niet het eerste aangrijpingspunt zijn. Laat staan het uiteindelijke doel.
Dat is het duidelijk wel voor Cerfontaine c.s. Rennen is ook hier het motto. Als een kip zonder kop. Breedband! Investeren! Stimuleren! Weerstanden wegnemen!
In de samenvatting is het uitgangspunt-en-conclusie-ineen te vinden: 'Steden moeten investeren in ICT: om voorop te lopen, om te concurreren met andere steden en vooral om leefbaar en aantrekkelijk te zijn.' De volgorde is veelzeggend en het woordje 'vooral' gratuit. De meest concrete aanbevelingen bestaan uit 600 miljoen gulden voor lokale digitale kraamkamers waar innovatieve projecten kunnen rijpen, virtuele marktplaatsen c.q. buurtwebsites en een nationaal expertisecentrum. Een en ander tot stand te brengen in nauwe samenwerking tussen bedrijven, bestuur en burgers.

De commissie moest van Van Boxtel 'een doorzicht bieden in de verwachte ontwikkelingen bij ongewijzigd beleid (wat gebeurt er als de overheid het proces volledig aan de vrije krachten van de markt overlaat); in de sturingsmogelijkheden die de overheid heeft om ontwikkelingen in de gewenste richting te sturen; en in de mogelijkheden van de diverse actoren (bestuur, bedrijfsleven, bewoners).' Niets van dat alles heeft de commissie-Cerfontaine in kaart gebracht. Ze heeft geen enkele praktijksituatie onderzocht op vooronderstellingen en uitwerkingen, noch in technologische noch in sociale zin.
In het voorwoord van Cerfontaine is de verklaring daarvoor te vinden: 'Technologische ontwikkelingen volgen elkaar razendsnel op en de toekomst is onvoorspelbaar, mede omdat we nog niet terug kunnen grijpen op ervaringen uit de praktijk.'
Deze manier van denken is te typeren als de 'retoriek van de aanstormende toekomst'.4 Het is een retoriek vol paradoxen: technologie iets dat zich autonoom ontwikkelt en over ons heen komt, maar tegelijkertijd moeten we dat wel stimuleren. De toekomst is onvoorspelbaar, maar we moeten ons er wel aan aanpassen. En snel graag. Er is geen enkele ruimte voor reflectie op huidige praktijken, lering trekken uit recente ontwikkelingen, laat staan enig historisch inzicht in hoe het technische en het sociale zich kunnen verhouden. Immers, de blik is alleen vooruit gericht - op die ongewisse maar stellig komende toekomst.
En zo komt het dat de commissie Cerfontaine meent dat er niet 'terug te grijpen is op ervaringen uit de praktijk'. Alsof er niet al jaren PC's staan in Nederlandse huiskamers en werkplekken, alsof er niet al jaren Internet voor gewone mensen is, alsof er niet al jaren clubs bezig zijn met sociale netwerken als Seniorweb, Reumadorp, Maghreb.nl of de Digitale Stad. Alsof daar geen lessen uit te trekken zijn, qua organisatie, infrastructuur, financiering en uitstraling naar het dagelijks leven en het publieke domein.

Wat heeft de commissie dan wel gedaan? De eigen aannames uitgeschreven en zonder meer uitgeroepen tot waarheid:
- 'Zo zal de economische aantrekkingskracht van een stad afnemen indien ICT-voorzieningen achterblijven of zelfs afwezig zijn. Als hierdoor bedrijven wegblijven, heeft dit zijn weerslag op de sociale infrastructuur in de stad.'
- 'Steeds meer activiteiten die nu nog fysiek plaatsvinden, worden binnenkort electronisch verricht.'
- 'De burger zal steeds meer vanuit zijn eigen multifunctionele smart house werken, leren, winkelen en instanties bezoeken.'
- 'Breedband is een van de belangrijkste infrastructurele componenten en een absolute voorwaarde om tot een maximale benutting van de mogelijkheden van ICT te komen.'
- 'Doordat de communicatiemogelijkheden toenemen zal als neveneffect de sociale cohesie van wijk en buurt kunnen worden versterkt.'
- 'Virtuele gemeenschappen kunnen op eigen wijze bijdragen aan de sociale cohesie van een stad. Ze slaan een brug tussen burger en stadsbestuur.'
- 'Met andere woorden, ICT leidt uiteindelijk tot een verdere democratisering.'

Veel van die aannames zijn regelrechte toekomstdromen (in het voorwoord heette de toekomst nog 'onvoorspelbaar'). Ze zijn op geen enkele manier onderbouwd met onderzoek of zelfs maar beargumenteerd. En dat terwijl er toch het nodige materiaal is dat bovenstaande beweringen onderuithaalt. Veel daarvan is zelfs terug te vinden in de literatuurlijst van het rapport, zoals de drie kloeke delen over de informatiemaatschappij van Manuel Castells. Daaruit had de commissie toch kunnen afleiden dat het verband tussen technisch-economische en sociale infrastructuur zo niet omgekeerd dan toch heel wat ingewikkelder is als zij beweert. Uit diverse mobiliteits- en mediastudies had de commissie kunnen opmaken dat fysieke activiteiten niet worden vervangen maar uitgebreid met electronische activiteiten, dat de burger eerder mobieler dan huisgebakkener wordt en dat electronisch winkelen nauwelijks van de grond komt. Uit de literatuur over virtuele gemeenschappen had de commissie kunnen afleiden dat breedband daarin geen enkele rol speelt - virtuele gemeenschappen zijn vooral tekstgebaseerd en meestal zo low-tech als maar kan - en dat toenemende communicatiemogelijkheden in het algemeen juist een fragmenterende invloed hebben op sociale cohesie binnen wijken en buurten. Virtuele gemeenschappen hebben inderdaad een belangrijke sociaal-culturele functie voor de gebruikers, maar het enige waar ze geen brug tussen slaan is nu net de relatie tussen burger en bestuur.5
De aanname dat ICT uiteindelijk leidt tot een verdere democratisering, getuigt dan ook van een ontstellende naïviteit. Of van een doortrapte strategie om de 'weerstanden tegen ICT-gebruik in de samenleving' weg te nemen - want in dat kader valt de opmerking over democratisering. Dat veel van die weerstanden wel eens reëel zouden kunnen zijn - te duur, te onpraktisch, niet aansluitend bij het dagelijks leven - komt niet bij de commissie op.
Van aansluiting op praktijksituaties is sowieso geen sprake in het rapport. Er staan, zoals in elk hedendaags rapport, slechts korte 'leuke' voorbeeldjes in aparte kaders. Voorbeeldjes van inbraakalarmeringssystemen, leer-werkprojecten voor jongeren, telesupermarktdiensten, huiscentrales om op afstand licht en gordijnen te regelen, teleplanners voor flexwerkers, consensusmeters voor wijkinspraak, een webportaal voor buurtsites etcetera. Bij geen van die voorbeelden wordt ingegaan op de vooronderstellingen, sociale uitwerkingen en eventuele haken en ogen.

De commissie heeft het onmogelijke tot stand gebracht: rennen en dromen tegelijkertijd. En wel op zo'n manier dat de eventuele positieve kanten van het rennen en dromen volstrekt teloorgaan. Terwijl rennen nog zou kunnen bestaan uit het uit de grond stampen van een publiek domein infrastructuur die aanhaakt bij wat er al is, wordt dat geheel gesmoord in de technologische droom van de breedbandtoekomst. En terwijl dromen nog zou kunnen bestaan uit het fantaseren en reflecteren op hoe het sociale en het technische op elkaar inwerken, wordt dat gesmoord in het rennen naar economisch gedefinieerde win-winsituaties.
Het is niks dan retoriek. De retoriek van de win-winsituatie, van de gelijktijdige technologische, economische en als het even kan sociale vernieuwing. De retoriek van vernieuwing überhaupt en über alles, die ook andere overheidsinitiatieven op dit gebied kenmerkt (zoals de Kenniswijk).
O ja, ik zou het bijna vergeten. De burger staat centraal. De burger is geen eindgebruiker maar begingebruiker. De burger staat aan het roer. Want zonder sociale inbedding en weerstanden wegnemen lukt het natuurlijk niet.
De burger aan het roer. Het staat op praktisch elke bladzijde van het rapport. Maar hoe dat dan wordt gegarandeerd, welke infrastructuur daar zorg voor draagt, hoe die burger een plek krijgt in de noodzakelijke public-private partnerships, of desnoods welke organisatievormen zich daar voor lenen - het blijft allemaal in het luchtledige.
Binnen de retoriek van de snelheid en de vernieuwing kan de burger alleen nog maar een sluitstuk zijn, een eindgebruiker zonder weerstanden. Als de burgers zo centraal staan, waarom zijn hun probleemdefinities, hun organisaties, hun reeds aanwezige ervaringen dan niet als uitgangspunt genomen van het rapport?
Het hele rapport heeft een verkeerde blikrichting: een gerichtheid op toekomst en vernieuwing in plaats van lessen uit de geschiedenis en het reeds bestaande, een gerichtheid op technologie in plaats van op het leven, een gerichtheid op losse projecten in plaats van structurele voorzieningen, een gerichtheid op de markt in plaats van op het publieke domein.
En dat alles in een zo vaag kader van rennen en dromen, dat te vrezen valt dat zelfs de markt er geen chocola van kan maken.
Er zullen vast hier en daar wat leuke projecten uitkomen, er zullen vast wel wat zwarte scholen ineens een brede buurtfunctie krijgen door ze vol te knallen met de nieuwste Internet-PC's, en in buurten waar al een actieve organisatie is, zal deze ongetwijfeld subsidie aanvragen voor een buurtwebsite en daar leuke dingen mee doen. Maar dat zal dan eerder ondanks dan dankzij de kaders van de commissie plaatsvinden.
Waarom is er gekozen voor rennen en dromen en niet voor een pas op de plaats? Voor gewoon kijken naar wat er al is, wat diverse clubs en organisaties al proberen en wat daarin te verbeteren valt? Desnoods kun je in zo'n kader expliciet de technologie als uitgangspunt nemen, want als je daar echt goed naar kijkt, zie je dat daar altijd 'burgers' aan vast zitten. Dan zie je bijvoorbeeld dat TV het meest wordt bekeken door ouderen en dan kun je je afvragen of je met dat gegeven iets kunt doen. Dan zie je bijvoorbeeld dat ook Marokkaanse jongeren veelvuldig SMS'en - dat is niet zo sophisticated als breedband maar qua 'weerstandsproblematiek' wel een praktischer aangrijpingspunt. Dan zie je bijvoorbeeld dat het publieke domein van de Digitale Stad - virtueel trapveldje en digitale kraamkamer avant la lettre - na zeven jaar op sterven na dood is. Wellicht dat het zinvol is om te kijken wat daar samen met de net opgerichte vereniging Open Domein/DDS aan te redden valt.
Er gebeurt al zo veel. Trek daar lessen uit. Probeer er achter te komen waarom een initiatief als Residentie.net kwakkelt en waarom www.denhaag.org bloeit. Kijk naar wat Maghreb.nl en Maroc.nl betekenen voor de Marokkaanse gemeenschap. Kijk maar initiatieven als www.buurt-online.nl en www.onze-buurt.ontheweb.nl - en probeer er achter te komen wat wel en niet werkt, en waarom.
En kijk eens goed naar jezelf als overheid - zeker gezien het feit dat de commissie benadrukt dat de overheid het goede voorbeeld moet geven. Waarom overheidsstukken en -rapporten op het net worden gezet in het onhanteerbare en slechts met een dure printer af te drukken pdf-formaat in plaats van gewone voor iedereen leesbare webpagina's, is een veeg teken. Dat de link 'Conferentie ICT en de stad' op de site van het ministerie van Binnenlandse Zaken niet meer werkt, is tot daar aan toe. Maar dat de link inmiddels doorverwijst naar een online reisbureau, is veelzeggend over hoe het er heden aan toegaat op het Internet: de markt kan zelfs overheidslinks 'opkopen'. Moest de commissie niet inventariseren wat er zou gebeuren als alles aan de markt werd overgelaten? Maar de commissie-Cerfontaine had het te druk met rennen en dromen, en keek niet om zich heen.

Nee, dan heeft de commissie die in opdracht van de RMO (Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling) een vergelijkbaar advies schreef, haar huiswerk stukken beter gedaan.6 Hoewel het advies de pompeuze ondertitel draagt 'Over hoe ICT de samenleving kan verbeteren' en ook hier nu en dan de retoriek van de 'snelle ontwikkelingen' doorsijpelt, is het een verademing naast het vliegensvlugge vod van Cerfontaine. Met name de bijlagen bevatten een keur aan intelligente observaties, heldere uitgangspunten en welomschreven visies. In plaats van zich verliezen in een toekomst, reflecteert dit advies op het heden, op de praktijk van nu.
Terwijl Cerfontaine ouderen en allochtonen via breedband vanzelf ziet integreren in de samenleving, constateert de RMO fijntjes over bestaande Internet-projecten voor dit soort groepen: 'Een belangrijk probleem bij veel van deze initiatieven is echter dat de continuïteit niet is gewaarborgd omdat de meeste projecten eenmalig zijn en vaak door vrijwilligers worden uitgevoerd.' De voortspoedende ontwikkelingen worden danig gerelativeerd: 'Voor personen met visuele beperkingen is Windows een stapje terug ten opzichte van DOS.'
Het lijken simpele observaties, maar die vormen de basis van een doortimmerde visie. Hier geen rechtlijnige blik op de markt, het gaat om de 'de nadrukkelijke inbedding in de maatschappelijke doelen van organisaties als club- en buurthuizen, bibliotheken, verzorgingshuizen, verenigingen, sportclubs, vrouwenraden en patiëntenorganisaties'. En principieel: 'Omdat de markt onvoldoende prikkels krijgt om goede toepassingen te ontwikkelen voor mensen met weinig hulpbronnen, vindt de raad overheidsbemoeienis op zijn plaats.' Waar dit advies het heeft over technologie, gaat het niet over de vage zegeningen van breedband, maar over het belang om al tijdens het ontwerpproces architecten en gebruikers na te laten denken over ingebouwde in- en uitsluiting en maatschappelijke implicaties. Naast Access for all (hetgeen ook betekent: openhouden van niet-electronische voorzieningen!), pleit de Raad voor Design for all en impliciet voor een Ethics for all. Kijk, zo moet het.
Jammer dat niet de RMO maar de commissie-Cerfontaine 600 miljoen te verdelen heeft. De commissie zou haar werk moeten overdoen, met het RMO-advies als uitgangspunt. Dan wordt het misschien nog wat.
Want in plaats van de Rode Koningin die roept dat je twee keer zo hard moet lopen, hebben we meer aan Alice zelf. Als het gaat om ICT en de stad, ICT en de samenleving, hebben wij meer aan een houding die bestaat uit verwonderd om zich heen kijken en lastige vragen stellen.

Noten
1. Toespraak minister van Boxtel over ter gelegenheid van de conferentie New technologies and the City, te vinden op de site van het Ministerie van Binnenlandse Zaken (http://www.minbizk.nl) onder de Electronische Overheid -> ICT en de stad -> Toespraken.
2. Verlangen naar de eindeloze zee. Rapportage verkenningscommissie 'Kennis voor de Netwerkeconomie' (Adviesraad voor het Wetenschaps- en Technologiebeleid, Den Haag, januari 2001). http://www.awt.nl/nl/as20.pdf
3. ICT en de stad: Burgers verbonden. Eindrapport van de commissie Cerfontaine, december 2000. http://www.minbzk.nl/pdf/eo/ictstad/eindrapp_ict_en_de_stad_12-00.pdf
4. Zie Rein de Wilde, De voorspellers: Een kritiek op de toekomstindustrie. De Balie, 2000.
5. Zie ook Marianne van den Boomen, 'De digitale derde plaats' (in: Tijdschrift voor de Sociale Sector, 5 mei 1999), een ingekorte versie van hoofdstuk 5 uit Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen (Instituut voor Publiek en Politiek, 2000).
6. Ver weg én dichtbij: Over hoe ICT de samenleving kan verbeteren. Advies 15 voor de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, SDU, Den Haag, 2000.

Marianne van den Boomen (boom@xs4all.nl) is webredacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, freelance 'internetfilosoof' en auteur van o.a. Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen (Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000)