Uit: I&I nummer 3 mei 2002
© Marianne van den Boomen


Netwerkmythologie



De postmoderne professoren in de netwerkbestuurskunde orakelen al jaren over de netwerksamenleving. U weet wel: netwerken in plaats van piramides, een lege staat, afstervende politieke partijen, vervagende grenzen tussen links en rechts. En veel zware woorden die eindigen op -ing: horizontalisering, deterritorialisering, autonomisering. Waren deze postmodernen jarenlang de narren op stijve bestuurlijke conferenties, tegenwoordig vormen zij het hoofdprogramma. De gedachte van de netwerksamenleving begint school te maken, en overal klinkt het gepapegaai.
Het komt natuurlijk door internet, dat alomvattende allesdoordringende internet. Netwerk der netwerken, metafoor der metaforen. Met als gedoodverfde karakteristieken virtualiteit, interactie en connectiviteit. Over virtualiteit en interactie heb ik het al eerder gehad, met name hoe verhelderend en ontmythologiserend het is om eens te kijken wat die dingen technisch nu precies inhouden. Voor connectiviteit c.q. netwerkvorming blijkt dat eveneens op te gaan.
Want waar komt nu toch het idee vandaan dat een netwerk onhiërarchisch en horizontaal is, dat in een netwerk alle knooppunten gelijkwaardig zijn? In technische zin is dat voor computernetwerken c.q. het internet gewoon niet waar. Het hele internet is immers gebaseerd op een client-server-architectuur. Dat wil zeggen dat sommige computers in het netwerk door de daarop geïnstalleerde software fungeren als server (aanbieder van diensten) en de meeste andere als client (afnemer van diensten). Daar is niks horizontaals-gelijkwaardigs aan, een server staat hiërarchisch gewoon boven een client. Als de mailserver bij mijn provider uitvalt, kan ik helemaal niks met mijn mail-client-programma: niet versturen, niet ontvangen. Als de webserver bij mijn provider uitvalt, kan ik niet surfen. Als de ftp-server uitvalt, kan ik mijn website niet updaten, als de newsserver uitvalt kan ik geen nieuwsgroepen lezen etcetera. Soms kan ik uitwijken naar een andere server, althans als ik daar toegang toe heb, maar het bestaan van meerdere piramides van client-serversystemen maakt een netwerk nog niet horizontaal. De zogeheten peer-to-peer filesharing programma's (zoals Kazaa en Morpheus), waarbij clients onderling bestanden kunnen uitwisselen zonder tussenkomst van een speciale server, lijken dichter in de buurt van die horizontalisering te komen - maar ook dan heb je nog altijd internettoegang op zich nodig, via zo'n hiërarchische server van een provider.
En waar komt toch het idee vandaan dat het 'de piramide - als symbool voor hiërarchie en bureaucratie' - zijn 'zingevende plaats verliest' door de opkomst van ICT en internet, zoals Paul Frissen bijvoorbeeld weer eens beweert in zijn essay 'De netwerksamenleving' (Vrij Nederland 13 april 2002)? Zelfs het aanvragen van een domeinnaam is een kwestie van hiërarchie en bureaucratie via een daartoe aangewezen nationale of internationale instantie. En valt zingeving op het internet niet praktisch samen met een domeinnaam?
Het internet is wat dat betreft ook helemaal niet zonder centrum, zoals de netwerkmythologie verder wil. Een paar gerichte aanvallen op een paar lokale DNS-servers - die het domain name system regelen, dat wil zeggen de vertaling van lange IP-nummers naar hanteerbare adressen als www.groene.nl of www.hotmail.com - en het internetverkeer voor hele continenten ligt plat. Of weet u soms het IP-nummer van De Groene Amsterdammer of uw Hotmail-adres uit uw hoofd?
Het idee van het internet als onhiërarchisch, centrumloos en dus onkwetsbaar netwerk is niet alleen gebaseerd op een technisch misverstand maar ook op een historisch misverstand omtrent de oorsprong van het internet. Frissen herhaalt die oorsprongsmythe nog maar eens: 'Het (internet) was ooit bedoeld als een militair communicatiestelsel zonder hoofdkwartier. De vijand kon het niet uit de lucht bombarderen.' Ik geef toe, ooit geloofde ik ook in die mythe: het idee dat het internet, juist door zijn militaire koude-oorlogsoorsprong, onkwetsbaarheid had ingebouwd door de redundantie van vele parallelle knooppunten, waardoor het verkeer bij uitval - door een atoomaanval bijvoorbeeld - van een of meer knooppunten gewoon een andere weg zocht door het netwerk. Maar het blijkt ten eerste technisch niet te kloppen - dan had het allereerste militaire internetwerkje echt veel meer dan slechts vier knooppunten moeten hebben. En ten tweede is het sociologisch-historisch onjuist. Het motief van de grondleggers van het internet bestond niet uit 'nuclear survival'; het motief was efficiëntie, het delen van computerkracht, time-sharing.
Nu lijkt me 'delen en doorgeven' een minstens zo leuk uitgangspunt voor verdere sociologische fantasie rond het internet, maar de mythe van 'onkwetsbaar-want-zonder-centrum' is hardnekkig. Frissen orakelt maar door: '... internet als systeem zonder centrum... gedecentreerde werkelijkheden zijn slimmer en gevarieerder, waardoor ze beter kunnen omgaan met de complexiteiten en turbulenties van onze samenlevingen...' Tjonge, niet alleen onkwetsbaar, maar ook nog slimmer en beter in de omgang met onze complexe samenlevingen.
Hoe zo'n netwerk die omgang met onze complexe samenleving dan regelt, is een raadsel. Te meer daar een ander cliché uit de netwerkmythologie stelt dat tijd en plaats er niet meer toe doen. Men proclameert de complete losraking/losmaking van historische en geografische afhankelijkheden. 'Deterritorialisering', heet dit idee fixe: de geografische lokatie 'verliest aan betekenis', men is 'niet meer gebonden aan een geografische plaats'. Wat een onzin. Alsof het niet uitmaakt of je internet in China of Nederland. Alsof providers, domeinnaaminstanties en gebruikers niet gewoon gebonden zijn aan de politiek-economische en politiek-juridische stand van zaken in het land waarin ze opereren.
De mythe van de deterritorialisering wordt altijd weer geïllustreerd met een serie retorische vragen, die echter bij nader inzien gewoon beantwoordbaar blijken. Frissen weer: 'Wie heft BTW op virtuele transacties?' Nou, gewoon, de staat waar het betreffende bedrijf ook voor de rest van zijn belastingen en administratieve verplichtingen onder valt. In de VS zijn online transacties voorlopig vrijgesteld van BTW, maar in Nederland behoor je gewoon af te dragen. En nooit gezien wat Amazon.co.uk in rekening brengt aan VAT? Wie dat als bedrijf niet doet, fraudeert en kan tegen de lamp lopen bij een gewone boekencontrole.
O, u heeft alleen een voor ons onleesbare virtuele boekhouding? Dan slaan wij u gewoon virtueel en fictief aan voor een X bedrag. Plus een boete.
Nog meer retorische vragen: 'Wie bestrijdt cyberterrorisme?' Nou, de gebruikelijke nationale en multinationale instantie voor opsporing, inlichtingen en misdaadbestrijding. 'Waar bevindt zich het communicatiecentrum van een terroristennetwerk?' Nou, in een flatje in Hamburg en in de bergen van Afghanistan. Zoals ook voor de ICT-revolutie: verspreid, want dat verlaagt de pakkans. 'Wie dwingt solidariteit af als ik me virtueel kan verzekeren?' Nou, de belastingheffende staat waar u als ingezetene belastingplichtig bent, door bijvoorbeeld een bepaalde premie verplicht te stellen. Of u zich nu 'virtueel' bijverzekert of niet.
De basis van de netwerkredenering deugt dus niet, en de sociologische afleidingen al helemaal niet. Wie na deze politiek beladen meimaand nog staande houdt dat in deze netwerksamenleving politieke partijen en het onderscheid links-rechts hebben afgedaan, loopt met zijn hoofd in de virtuele wolken.
Nee, de netwerkmythologie van de non-piramidale, centrumloze en geografieloze infrastructuur van de nieuwe macht is op niets anders gebaseerd dan fantasie. Nu is fantasie zeker niet verboden, want daar komen creatieve gedachten en impulsen uit voort. Maar die snijden meer hout als ze uitgaan van de technologische en politieke werkelijkheid/werkzaamheid.

Marianne van den Boomen (boom@xs4all.nl) is webredacteur van het weekblad De Groene Amsterdammer, freelance 'internetfilosoof' en auteur van o.a. Leven op het Net: De sociale betekenis van virtuele gemeenschappen (Amsterdam, Instituut voor Publiek en Politiek, 2000)