De genetisering van het wereldbeed
De Helling jaargang 8, nummer 1, voorjaar
1995
Marianne van den Boomen
Wie al jarenlang last heeft van een chronische kwaal als
eczeem of
migraine, kan het merken aan de veranderde praatjes van de
behandelende
geneesheren. Waar voorheen dit soort klachten werden
toegeschreven aan
stress, psychosomatische en psychische factoren (dan wel
structureel-
sociale als je een beetje alternatief-linkse arts had), heet
het nu
allemaal genetisch. 'Nee, het gen is nog niet gelokaliseerd,
maar het
vermoeden bestaat dat het er is.' (En nee, voor de
behandeling maakt het
niet uit: het blijft een kwestie van uitproberen welke
zalfjes c.q.
pilletjes aanslaan.)
Het blijft niet beperkt tot de spreekkamers van artsen; de
genen dringen
binnen in alle hoeken en gaten van het dagelijks leven.
Nederlands drama, de laatste aflevering Pleidooi: Cas
en Pam hebben
weer eens ruzie, ditmaal kennelijk de definitieve. Cas tegen
Pam: 'Jij, jij
bent zo moralistisch. Het zit gewoon in je genen!'
Nederlandse soap, Goede tijden slechte tijden. Roos
vermoedt dat
haar Arnie verliefd is op een ander. Gesprek daarover met
mevrouw Alberts,
Arnie's moeder - 'Kind, dat haal je je maar in je hoofd.'
Roos: 'Jawel, ik
weet het zeker. Het overkwam u toch ook? Het zit in de genen
van de
Alberts: ze ruilen hun vrouw in als die hun niet meer
bevalt!'
Nederlandse comedy, Vrienden voor het leven. Elly en
Eddy kibbelen
weer eens over de huishoudelijke taakverdeling. 'Ja maar, El,
je moet ook
wel bedenken dat ik als man het extra moeilijk heb, ik heb
daar geen genen
voor.'
En het zijn niet alleen de amusementsprogramma's waarin
steeds meer genen
opduiken. De kranten melden elke week wel een nieuw 'ontdekt'
(dat wil
zeggen gelokaliseerd en gedecodeerd) gen; de Nijmeegse
familie waarin 'het
gen voor agressie' was opgespoord kreeg ruime media-aandacht
en het
vijfluik Alle mensen zijn ongelijk, waarin de
geneticus Hans
Galjaard door Paul Witteman werd ondervraagd over zijn vak en
zijn
wereldbeeld, werd wegens overweldigend succes nog een keer
herhaald. Het
gelijknamige boek van Galjaard staat al meer dan een jaar in
de boekentop-
tien en beleeft herdruk op herdruk.
Mediaoffensief
Genen zijn in. Genen hebben een sterk media-appeal, wegens
hun fraaie mix
tussen objectieve feiten en subjectieve gevoelens.
Hoofdrolspelers:
heldhaftige, hartstochtelijke wetenschappers, af en toe een
Dr. Sickbock
of Frankenstein, en verder gewone huis-, tuin- en
keukenfamilies. Plots
over slachtoffers en geredden. Identificatiefactor: optimaal,
want genen
hebben we allemaal.
Terwijl in de amusementsprogramma's genen steeds vaker
opduiken in
ordinaire ruzies, waarbij de genen het ultieme argument
vormen voor 'het
is nu eenmaal zo, je doet er niks aan', is dat in het meer
serieuze
mediaoffensief juist omgekeerd. Genetica wordt daar juist
gepromoot als
wetenschap van de nieuwe maakbaarheid, planbaarheid,
beheersbaarheid.
Immers: als je weet welk gen waarvoor verantwoordelijk is kun
je
ingrijpen, of dat nu is met gentherapie, preventieve abortus,
een speciaal
dieet of medicijnen, of sociale preventie (mensen met
kankergenen niet in
bepaalde fabrieken laten werken). Waar de sociologie of het
marxisme niet
slaagde, zal nu de genetica zegenvieren: een rechtvaardige
samenleving met
voor een ieder optimaal geluk.
Galjaards Alle mensen zijn ongelijk (en het
gelijknamige boek) was
systematisch op die boodschap toegesneden: meer rekening
houden met
genetica in plaats van almaar vanuit het sociale blijven
denken, en de
wereld wordt er beter van. Laten we de serie eens nader onder
de loep
nemen.
Dit offensief had de vorm van een defensief: de vijf
uitzendingen waren
telkens gegroepeerd rond klassieke tegenwerpingen tegen het
erfelijkheidparadigma. En wel de volgende:
1) Maar sociale omgeving en opvoeding is toch veel bepalender
voor hoe
mensen zich ontplooien? (Nee, al hebben we dit lange tijd wel
gedacht.)
2) Maar daar komen toch enge rassentheorieën van? (Nee,
want
genetische mensenrassen bestaan niet - de variatie tussen de
indiviuen is
immers groter dan die tussen veronderstelde 'rassen'.)
3) Maar onderwijs en opleiding zijn toch vooral bepalend voor
arbeid en
inkomen? (Nee, er zitten individuele (aanleg)grenzen aan wat
je met
onderwijs kunt bereiken.)
4) Maar voor de mondiale armoede- en ziektebestrijding gaat
het toch meer
om een sociale gezondheidszorg? (Nee, althans, als die
sociale
gezondheidszorg de genetica niet de plaats geeft die zij
verdient.)
5. Maar cultuur en geschiedenis zijn toch veel bepalender
voor de mondiale
welvaartsverdeling? (Nou, in zekere zin; het niet accepteren
van
ongelijkheid, dat is cultureel bepaald, en dat is erg.)
Stap voor stap werden deze en allerlei andere common
sense-tegenwerpingen
behandeld, en wetenschappelijk onderuitgehaald. Althans, dat
werd
gesuggereerd. Galjaard kwam nu eens met onderzoek, dan weer
met zekerheden
maar vooral met leuke filmpjes en gezellige anekdotes. Ook
zijn boek is
zo'n merkwaardig allegaartje van leerboekachtige uitleg in de
vakken
geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer, en
anekdotes over de vele
staatshoofden en andere hotemetoten die Galjaard op zijn vele
reizen mocht
ontmoeten. O ja, af en toe staat er ook iets in over DNA en
zo, tussen de
tabellen over uitkeringen, schoolopleidingen, aantallen
deeltijdwerkers,
jaarsalarissen van Shell-topmanagers etcetera. Hij heeft over
alles wel een
mening en strooit die lustig tussen de wetenschappelijke
feiten. Dit is een
geneticus die midden in de wereld staat, zo veel is
duidelijk.
Een aardige man. En bepaald geen dr. Sickbock; als
wetenschapper komt hij
zeer integer en genuanceerd over. In het tv-programma en in
het boek
bekritiseert hij bepaalde soorten onderzoek en het gebruik
van globale
begrippen (vooral de heetste hangijzers 'ras',
'intelligentie' en
'crimineel gedrag'. Het gaat hem om de 'objectieve waarheid'
en en passant
maakt hij duidelijk dat het allemaal heel ingewikkeld is, dat
hij zelf ook
niet alles snapt. Dat gaat op de tv via tussenzinnen als
'Vroeger had je
hier twintig wetenschappers voor nodig en nu maar
één
computer - ik weet ook niet precies hoe dat gaat, maar wat
zijn we knap
tegenwoordig!'
En aangezien Galjaard zich verder ook een innemende charmante
man betoont,
ben je al gauw verkocht - die punten waarop hij vaag of
ongenuanceerd is,
zie je over het hoofd of je vergeeft het hem. Wat blijft
hangen is dat er
kennelijk een soort verband is tussen - pakweg - de
statistieken over
deeltijdwerk en iets met de genen. Hoe precies is
onduidelijk.
Het sociale paradigma
Het gaat in feite allemaal over de maakbaarheid van de
samenleving c.q. de
mens. Ofte wel: wat is gegeven in deze wereld, en wat
wordt
gemaakt. En welke speelruimte hebben we daartussen om
mensen
optimale ontplooiingskansen te geven gezien hun individuele
aanleg.
Het sociale als dominant paradigma kan vandaag de dag
verlaten worden,
zegt Galjaard, want we hebben eruit gehaald wat er in zat. De
samenleving
bleek niet zo maakbaar als we ooit dachten, en voor zover die
dat wel was,
is nu alle mogelijke sociale gelijkheid gerealiseerd. Wat er
nu nog aan
ongelijkheid rest, moet dus aan iets anders liggen dan 'het
sociale'.
Eigenlijk een eenvoudige rekensom: sociale ongelijkheid minus
sociale
ingrepen is genetische ongelijkheid. Daarom is het niet meer
nodig is om
het sociale als dominant te zien. Het was geen onzin hoor,
dat sociale. Het
sociale paradigma was een tijd lang gewoon het meest handige
gezien de
technologische stand van zaken: erfelijkheid was altijd in
verband gebracht
met onvermijdelijkheid en onveranderbaarheid; het sociale met
veranderbaarheid. Maar tegenwoordig zijn we technologisch
zover dat er oog
kan komen voor de maakbaarheid van datgene wat erfelijk is.
En dat vraagt
om een paradigmawisseling, nog steeds volgens Galjaard.
Uitgangspunt daarbij is: 'Alle mensen zijn ongelijk.'
Dat is in de
eerste plaats natuurlijk een provocerende omkering van het
aloude 'alle
mensen zijn gelijk', dat bedoeld was als basiswaarde
tegenover een
maatschappij die de mensen ongelijk maakt, en wel door ze
groepsgewijs uit te buiten en tot ongelijke klassen,
seksen en
'rassen' te maken. Galjaard surft mee op de hedendaagse
golven van
individualisering en fragmentering van sociale verbanden:
meer erkenning
voor het individu en individuele verschillen die sterker zijn
dan de al
dan niet sociale groepsovereenkomsten: alle mensen
zijn
verschillend van elkaar, alle mensen zijn immers
individu. Daarmee
maakt Galjaard niet simpelweg een conservatieve terugval tot
'de mensen
zijn ongelijk, want je hebt aanwijsbare groepen mensen die
dit of dat nu
eenmaal beter kunnen'. De truc zit 'm in het alle: als
alle mensen
ongelijk zijn, is er geen enkele groep die gelegitimeerd
boven de andere
staat.
De magische DNA-vingerafdruk
Waaruit bestaan die individuele verschillen die je recht moet
doen? Niet
uit per persoon verschillende combinaties van sociale
omgeving,
levenspaden, aanleg en toeval, maar uit het individuele
DNA-pakket.
'Kijk', zegt Galjaard op de tv, 'je kunt het ook heel mooi
zien aan de
bandjes.' De 'bandjes': in beeld de steepjescode van een
'DNA-
fingerprint', die voor ieder individu uniek is.
Ho, wat zijn dit voor 'bandjes'? Waar kan dat een weergave
van zijn,
gegeven het feit dat er nog maar vijf procent van de
menselijke genen in
kaart is gevracht? De bandjes zijn, volgens mijn
WP-encyclopedie, een
weergave van een patroon van clusters nucleotiden in het DNA,
een patroon
dat van individu tot individu verschilt (wel zijn de
streepjes op de
bandjes van kinderen en hun ouders voor de helft hetzelfde).
De DNA-
fingerprint wordt dan ook voor twee typen identificaties
gebruikt:
identiteitsbepaling (is deze persoon degene wiens bloed is
gevonden op het
slachtoffer?) en verwantschapsbepaling (is dit kind van deze
vader of
moeder?). De encyclopedie waarschuwt nog: 'Informatie over de
aan- of
afwezigheid van erfelijke afwijkingen kan uit dit patroon
niet worden
afgeleid.' Er kan dus helemaal niets inhoudelijks uit
worden
afgeleid, alleen de vorm biedt aanknopingspunten voor
onderscheid
of overeenkomst met andere vormen. Het verband tussen de
uniekheid van een
individu en zijn bandjes is dus net zo sterk als het verband
tussen een
uniek individu en pakweg de verzameling letters die hij/zij
in zijn leven
heeft gelezen, of de dingen die in zijn huis aanwezig zijn -
alleen zijn
die laatste twee verzamelingen niet zo eenvoudig in kaart te
brengen
(afgezien van het feit dat moordenaars of verkrachters zelden
zulke
informatie bij hun slachtoffer achterlaten).
Zo'n bandje spreekt echter sterk tot de verbeelding: hier
krijgt DNA zijn
persoonlijke gezicht - die 23 fliebertjs chromosomenparen, de
dubbele helix
van het DNA-molecuul of de vellen computeruitdraai met drie
miljard A's,
C's, G's of T's hebben niet dat persoonlijke appeal.
Galjaard is geheel in de ban van dat persoonlijke unieke
bandje en stelt
in een adem door dat in dat DNA de grenzen van de individuele
ontplooiingsmogelijkheden besloten liggen: als iets er niet
in zit, zal
het er ook niet uitkomen, wat je ook doet op sociaal vlak.
Erger nog: als
je mensen opjaagt door allerlei sociale programma's om
bepaalde
eigenschappen tot ontwikkeling te brengen maar het zit er
gewoon niet in,
dan worden ze erg ongelukkig. Het is dit type ongeluk in het
kielzog van de
genetische ongelijkheid waar Galjaard voor op de bres
springt.
De waarheid van erfelijke ziektes
En let wel: het gaat hier om 'eigenschappen' in het algemeen,
dus niet
alleen om erfelijke ziektes en fysieke eigenschappen als de
kleur van je
ogen. Die laatste twee worden altijd van stal gehaald om de
onomstotelijke
waarheid die het DNA spreekt aan te tonen, en andere
eigenschappen worden
al dan niet expliciet in het model meegezogen. Erfelijke
ziekten, dat lijkt
allemaal duidelijk: je hebt een verkeerd gen en dus krijg je
die speciale
ziekte. (We hebben het hier even niet over ethische kwesties,
en de vraag
wat je moet met die wetenschap, zeker als er geen therapie
voor die ziekte
is.) Maar bij nadere beschouwing valt dat toch tegen, want
ook bij
erfelijke ziektes gaat het zelden om een keurige
één-op-
éénrelatie tussen gen en 'eigenschap'.
Er zijn zeker één-genige ziekten:
sikkelcelanemie
bijvoorbeeld, een bloedziekte die vrijwel alleen bij zwarten
voorkomt. Het
gaat hier om steeds precies dezelfde fout in het DNA, en
steeds om dezelfde
symptomen. Fout gen = ziek. Simpel toch? Nee, niet helemaal,
want genen
komen in tweeën: je krijgt voor elke 'eigenschap' in
feite twee genen,
van elk van je ouders een. De meeste genetische afwijkingen
zijn recessief,
dat wil zeggen: je krijgt 'm alleen als je van beide ouders
zo'n zelfde
defect gen meekrijgt. Als je er maar eentje meekrijgt, ben je
een zogeheten
drager (en dat gen kun je weer aan je kinderen doorgeven),
maar krijg je
niet de ziekte. Als je ouders allebei drager zijn (maar dus
niet ziek) is
er een kans van 25% dat je de ziekte krijgt, 50% kans dat je
zelf drager
wordt en 25% procent kans dat je noch drager noch ziek wordt.
Als maar
één van je ouders drager is van een recessieve
erfelijke
ziekte, heb je 50% kans om zelf drager te worden, en 0% kans
op de ziekte.
(Bij dominante overerving is één defect gen al
genoeg om de
ziekte te krijgen; als een van je ouders die ziekte heeft, is
er 50% kans
dat je die ook krijgt.)
Sikkelcelanemie is een voorbeeld van een recessieve ziekte,
je krijgt het
dus alleen je van beide ouders zo'n verkeerd gen meekrijgt.
Wie slechts
één zo'n fout gen heeft, krijgt geen
sikkelcelanemie, maar is
wel immuun voor bepaalde dodelijke vormen van malaria.
Hetzelfde geldt voor
de ziekte van Tay-Sachs, een stofwisselingsziekte waarbij de
dragers minder
vatbaar zijn voor tbc.
Ook taaislijmziekte (de meest voorkoorkomende erfelijke
aandoening in
Nederland, 1 op de 2000-3600 kinderen; de cijfers verschillen
per bron) is
één-genig, maar dat ene gen kan wel op 360
verschillende
manieren defect zijn. En de symptomen variëren, ze
kunnen ook slechts
bestaan uit milde bronchitus of steriliteit. Kortom, zelfs
één-genige erfelijke ziekten zijn niet zo
eenduidig als op
het eerste gezicht lijkt. Bovendien gaat het slechts bij naar
schatting
drie procent van de erfelijke ziekten om één
gen, en dat zijn
ook nog relatief zeldzame ziekten. Bij hart- en vaatziekten
en kanker zijn
meerdere genen betrokken, plus de omgevingsfactoren
natuurlijk - wie niet
in de asbestfabriek werkt, maar wel de genen heeft voor die
soort kanker,
kan heel goed de dans ontspringen. Genen geven dus zeker niet
altijd vanuit
zichzelf een predestinatie voor een ziekte.
En dan zijn er ook nog ziektebeelden (bijvoorbeeld doofheid)
die per geval
aan volstrekt verschillende defecte genen te wijten zijn, of
andersom: dat
dezelfde genmutaties heel verschillende ziektebeelden
opleveren. En dan
wordt het wel heel ingewikkeld om uit de detectie van een
bepaald defect
gen iets af te leiden over het al dan niet en zo ja in welke
mate en
wanneer daadwerkelijk krijgen van de ziekte. Inderdaad,
genetica is een
heel ingewikkeld vak.
Wat zijn eigenschappen?
Erfelijke ziekten vormen dus al een genetisch en statistisch
mijnenveld en
voor andere 'eigenschappen' geldt dat des te sterker, want
die vormen ook
nog een semantisch mijnenveld. Dat intelligentie niet
één
eigenschap is, is inmiddels wel duidelijk, maar uit welk
pakket
eigenschappen intelligentie is opgebouwd, is nog steeds goed
voor verhitte
debatten - debatten die meer gaan over de validiteit van
IQ-testen dan over
de erfelijkheid van intelligentie. En bijvoorbeeld jaloezie,
is dat een
eigenschap? Of is het een ander woord voor woede, of
verdriet, of
frustratie? Hoe weet je dat, hoe meet je dat - moeten wij
voor elke
eigenschap niet eerst duidelijk hebben waar we het over
hebben voordat we
genen aan eigenschappen gaan koppelen?
Er zijn zo'n honderdduizend genen (stukjes DNA) die soms op
zich, vaker in
combinatie met elkaar en veelal in combinatie met specifieke
omstandigheden leiden tot een 'eigenschap'. Het Human Genome
Project is
een wereldwijd wetenschappelijk onderzoekprogramma dat er op
gericht al
die menselijke genen te ontrafelen: hun lokalisatie op een
chromosoom en
hun code te achterhalen. Men heeft er intussen zo'n
vijfduizend, waaronder
duizend voor erfelijke ziekten. Dat is overigens niet
hetzelfde als zo'n
vijfduizend 'eigenschappen' gelokaliseerd hebben:
één gen
doet uiteindelijk niks anders dan het recept leveren voor de
aanmaak van
één specifiek eiwit - als het recept en het
eiwit is
ontcijferd, weet je nog niks als je niet weet welke functie
dat specifieke
eiwit heeft in het gehele organisme. Een gedecodeerd gen
levert niet
vanzelf een kaartje op met een 'eigenschap'. De common sense
wil anders en
denkt dat ontrafelde genen ontrafelde eigenschappen zijn - en
hoe jammer is
het dat Galjaard als geneticus nu net niet die common
sense-opvatting
onderuit haalt.
Het onderzoek naar de koppeling van genen aan eigenschappen
is geen
laboratoriumonderzoek met reageerbuisjes en zo - dat is
zuiver sociaal-
wetenschappelijk onderzoek. Met als grootste probleem
natuurlijk de
uitsluiting van andere factoren en alternatieve hypothesen,
en alle
methodologische voetangels en klemmen vandien.
Geïsoleerde gemeenschappen en gescheiden opgegroeide
eeneiïge
tweelingen zijn het handigst voor dit soort onderzoek, maar
ja, daarvan
zijn er erg weinig. Bijna dacht men een specifiek gen
gevonden te hebben
voor manisch-depressieve psychose, bij de Old Order Amesh,
een
geïsoleerde levende religieuze bevolkingsgroep in
Amerika waar deze
psychose erg veel voorkwam. Toen echter twee aanvankelijk als
normaal
gediagnostiseerde mensen toch psychotisch werden, was het
significante
verband tussen gen en psychose al weer weg.
En dan het handjevol eeneiïge tweelingen die apart
opgroeiden en in
dit type onderzoek verzeild raakten. Ze reizen alle takshows
af met hun
verbazingwekkende verhalen over hoe ze hun hond hetzelfde
hadden genoemd,
hetzelfde bankje in de tuin hadden staan en allebei
brandweerman werden,
maar ze lijken toch verdacht veel op alle andere gekken met
bizarre
talkshow-verhalen. 'Brandweermannen worden niet gemaakt, ze
worden
geboren', zo zeiden de twee broers stralend in het
tv-programma van
Galjaard. De geneticus glimlachte slechts. Een gen voor
brandweermanaspiraties of hondennaamgeving is echter niet
gevonden.
En zelfs Dean Hamer, de Amerikaanse ontdekker van het
'homo-gen' vraagt
zich af of het gen dat hij gevonden heeft niet eerder
gekoppeld is aan de
eigenschap 'sterk zelfbewustzijn', aangezien zijn
proefpersonen allemaal
rond uitkwamen voor hun seksuele oriëntatie... Hoe weet
je wat je
meet?
Het rare is dat in de media een significant gen altijd op de
voorpagina's
verscheen, maar de intrekkingen die erop volgden praktisch
onopgemerkt
bleven. Nog afgezien van gewone slordigheid. Neem die
Nijmeegse familie
waar het 'gen voor agressie' gelokaliseerd zou zijn. Het ging
hier om een
erfelijke stofwisselingsziekte met een veelvoud aan symptomen
die al dan
niet konden optreden, en een van die mogelijke symptomen was
'agressief
gedrag'. Dat is wel wat anders dan 'het gen voor
agressie'.
Glijdende schaal
Galjaard is wetenschapper genoeg om niet thuis te geven als
het op
concrete uitspraken over 'eigenschappen' aankomt. Als
Witteman hem
bijvoorbeeld vraagt of uit het DNA van de oeroude Javamens
kan worden
opgemaakt wat voor eigenschappen deze man had, zegt Galjaard
dat je
daaraan kan zien of hij drager was van een erfelijke ziekte
en of hij
misschien aan een infectieziekte was gestorven. Maar dat gaat
weer over
ziektes, niet over wat men in de regel onder eigenschappen
verstaat. Wat
bedoelt Galjaard dan toch met die ontplooiing van
eigenschappen, waar het
toch allemaal om draaide?
Galjaard probeert die glibberige eigenschappen wel retorisch
te temmen:
hij zegt dat hij 'eigenlijk geen verschil maakt tussen
fysieke en
psychische eigenschappen, dat is een glijdende schaal'. Hij
heeft daar een
voorbeeld van: kleurzien is eenvoudig te lokaliseren in een
bepaald gen,
maar via allerlei sociale interactie is er een verband met
kunstzinnigheid
en kleurgevoel - met name tussen mannen en vrouwen. Galjaard
vertelt
gezellig dat zijn vrouw al jaren riep dat mannen een veel
slechter
kleurgevoel hebben dan vrouwen en dat ze niet snapte dat
mannen nog
binnenshuisarchitect konden worden. Witteman lacht gezellig
mee. Galjaard
trekt niet de consequentie die hij ook zou kunnen trekken:
dat kennelijk de
sociale orde die kleurgenen makkelijk kan overstijgen...
Galjaard lijmt veel aan elkaar via dat concept van die
glijdende schaal:
lichamelijk aan geestelijk, maar ook chromosomen,
geslachtsorganen,
hormonen, weefsels en hersenhelften. En van daar weer naar
taalgevoel,
ruimtelijk inzicht, neiging tot verzorgen - en wel langs de
lijnen van
mannen en vrouwen. Frappant toch dat via die glijdende schaal
weer dat
bekende volstrekt dualistische beeld van mannelijk en
vrouwelijk ontstaat.
Dit lijkt toch weer haaks te staan op zijn principe 'alle
mensen zijn
ongelijk' - want groepsgewijs lijken vrouwen en mannen meer
interne
groepsovereenkomsten te hebben dan indivuduele verschillen.
Alle mensen
zijn ongelijk, maar sommigen zijn kennelijk meer ongelijk dan
anderen.
Galjaard is überhaupt niet bang voor algemene
uitspraken: 'De Chinees
zegt nooit veel, dat is zijn grote kracht.' 'Zwarte mannen
moeten meer
verantwoordelijkheid nemen voor de kinderen die ze op de
wereld zetten.'
Nu zal Galjaard als eerste toegeven dat dit natuurlijk
cultureel en
sociaal bepaalde categorieën zijn, maar enig doordenken
over wat het
betekent dat ook een geneticus altijd denkt in dit soort
sociale
constructies is er niet bij. Het media-effect is er niet
minder om: wat
blijft hangen bij het grote publiek is dat een geneticus
vanuit zijn vak
iets te zeggen heeft over de aard van de Chinees.
Dat is des te vreemder omdat Galjaard op andere punten
warempel lijkt op
een politiek correcte constructivist. 'Waar halen blanken
toch het idee
vandaan dat ze meer waard zijn?' En je bent alweer verkocht,
want hoe
prettig is het niet als een geneticus stelt: genetische
(mensen)rassen
bestaan niet, die worden in de maatschappij en in slechte
wetenschap
gecreëerd.
Galjaard retoriek bestaat uit een beetje geven en dan flink
wat nemen. 'Je
moet niet in de genetica een oplossing zoeken waar het
sociale het
probleem is.' Over het begrip crimineel gedrag erkent eerst
hij hoe
contextgebonden (aan het wetboek van strafrecht, aan een
culturele periode
van normvervaging) het is: 'Er bestaat natuurlijk niet zoiets
als een
fietsendieven-gen.' Net zo makkelijk laat hij even later
vallen: 'Zo'n tien
procent van de misdrijven heeft waarschijnlijk een genetische
basis.' Waar
haalt ie het vandaan?
Teleurgestelde ex-communisten
Hoe dan ook is de verhouding tussen het sociale en het
biologische geheel
terug op de agenda, ook op die van voorheen 'links'. Consant
Vecht
bijvoorbeeld is zo'n teleurgestelde ex-communist die op zoek
is naar de
oorzaken van de mislukking van het 'marxistische
gelijkheidsideaal' en
daarbij een zelfde rekensom maakt als Galjaard: sociale
ongelijkheid minus
sociale actie is iets natuurlijks, iets biologisch, in de
woorden van de
sociobioloog Wilson, iets 'dat zich niet zomaar voegt naar
welke
geïdealiseerde staatsstructuur dan ook'. Vecht: 'Als
gewezen communist
kon ik mij dat aantrekken.' Dat zelfs voormalige marxisten
als hijzelf niet
meer tegen die gedachte zijn, wijt Vecht aan het tanende
vooruitgangsoptimisme, de opmars van de genetica en de
neurobiologie en het
geslonken vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving.
(Let wel: twee
sociaal-culturele argumenten en één
'wetenschappelijke'.) In
het boekje In de aap gelogeerd - Over natuur en
cultuur doet Vecht
verslag van zijn zoektocht naar nieuwe fundamenten - al
blijken die net zo
broos en gebaseerd op een geloof als die van zijn eerdere
wereldbeeld.
Hoewel hij eerlijk genoeg is om dat hier en daar toe te
geven, is zijn
weergave nogal selectief en slordig met termen, die zeker
voor het
voorheen-ook-linkse publiek wel wat uitleg mogen hebben.
Bijvoorbeeld in
zijn kritiek op Lamarck, die dacht dat de evolutie berustte
op overerving
van tijdens het leven verworven eigenschappen. Een voor
maatschappijverbeteraars aantrekkelijke gedachte, omdat je
dan erfelijkheid
en sociaal ingrijpen elkaar kunt laten versterken. (De
marxistische bioloog
Lissenko zou met die gedachte later de hele graanoogst in de
Sovjetunie
doen mislukken.) Nu had Lamarck inderdaad ongelijk - genen,
weten wij nu,
leren geen eigenschappen in hun leven, genen zijn
eiwitrecepten die al dan
niet 'overleven', dat wil zeggen terechtkomen bij volgende
generaties. Maar
dat is niet hetzelfde als de ontdekking bij het erwtentelen
dat 'erfelijke
eigenschappen niet gemengd worden maar ondeelbaar zijn. Ze
zijn van de
vader of de moeder afkomstig en gaan generaties lang mee'. De
erfelijke
eigenschappen van erwten zijn misschien zo eenvoudig als
grijs of groen, en
nooit gemengd grijs-groen, maar wie kijkt naar de precieze
kleur van de
ogen van zijn ouders en grootouders kan al zien dat zelfs
zoiets relatief
eenduidigs als oogkleur uit meer variaties (en dus
'vermengingen') bestaat.
De kwestie is hier weer dat één erfelijke
eigenschap
gewoonlijk niet parallel loopt met één gen, dat
wij slordig
zijn met het benoemen van wat één eigenschap
is. Lamarck had
ongelijk, maar de erwtenteler ook.
Bovendien haspelt Vecht vaak met het perspectief op genen:
dan weer wordt
gekeken vanuit één geïsoleerd gen, en dan
weer vanuit de
evolutie en dus de populatiegeschiedenis van organismen en
hun genen.
Geïsoleerde genen ondergaan inderdaad geen 'wijzigingen
als gevolg van
tijdens het leven verworven eigenschappen', en eekhoorntjes
die goed van
tak naar tak hebben geleerd te zwieren, geven die eigenschap
inderdaad niet
via hun genen door aan hun kindertjes. Maar die eekhoorntjes
die toevallig
een soort vliesjes tussen hun poten hebben (door een paar
toevallige
genenmutaties) donderen minder snel uit de bomen, overleven
langer, en
planten zich met die genen dus ook sneller voort. En als je
dan de
populatiegeschiedenis van die eekhoorntjes bekijkt, lijkt het
net of het
van tak naar tak kunnen zwieren ineens ergens geleerd is en
voortaan
erfelijk wordt doorgegeven, want op een gegeven moment hebben
ze allemaal
vliesjes en zwieren ze allemaal van tak naar tak. Het
overleven/doorgeven
van genen is kortom altijd het resultaat van een interactie
van het
organisme met de omgeving, met toevalstreffers en
toevalsmissers aan beide
polen.
Nu zijn toeval en interactie ingewikkelde processen die al te
vaak in
simpele schema's van oorzaak en gevolg worden geperst.
Oorzaak: 'the
fittest'; gevolg: 'survival'. Maar wat overleeft noemen wij
(c.q. Darwin)
per definitie the fittest - je kunt het dus net zo goed
omdraaien: oorzaak:
'survival'; gevolg: 'the fittest'. Inderdaad, dan zegt het
helemaal niks
meer, maar de neiging tot opdelen in oorzaak en gevolg is
onuitroeibaar
(zou er er soms een gen voor zijn?). En dan duiken er als
gauw weer
lamarckiaanse denkfouten op. Ook bij Vecht passeert deze
zonder commentaar:
'Volgens de bioloog Robin Dunbar is de snelle groei van de
menselijke
hersenschors te danken aan het feit dat de mens in steeds
grotere groepen
ging samenleven. Naarmate een gemeenschap in omvang en
complexiteit
toeneemt, wordt er immers meer sociale intelligentie
gevergd.' Hoe nu: iets
aangeleerds vergt meer hersens, en dan komt dat er
prompt?
Vecht geeft trouwens toe dat het allemaal heel ingewikkeld is
- 'De
relatie tussen genen en persoonlijkheidskenmerken blijkt heel
wat
gecompliceerder dan die tussen genen en de kleur van de ogen'
en vrijwel
elk behandeld onderzoek eindigt met conclusies in de trant
van: 'Bovendien
waren de gevonden verschillen buitengewoon klein en bleek de
variabiliteit
tussen de seksen vele malen groter dan die tussen de seksen',
zoals ook
Galjaard voortdurend roept. Vecht concludeert ergens terecht:
'De
belangrijke vraag hoe en in welke mate biologische processen
onderling zijn
verweven, valt voorlasnog echter niet te beantwoorden.'
Niettemin is de
laatste zin van zijn boek: 'Hun [die van genetici en
neurobiologen] inbreng
zal naar mijn overtuiging een fundament kunnen zijn onder de
sociale
wetenschappen, de geschiedwetenschap en de filosofie.' En dat
terwijl
Vechts speurtocht voor hetzelfde geld duidelijk maakt hoe het
eerder
andersom is: hoe de sociale wetenschappen, de
geschiedwetenschap en de
filosofie (zich verstoppend in methodologische voetangels en
klemmen,
regelrechte denkfouten, vooroordelen en versimpelingen) juist
een fundament
blijkt te zijn van de genetica en de neurobiologie.
Hogere statistiek
Genetica is een vorm van hogere statistiek, gecombineerd met
hogere
sociale wetenschap en hogere semantiek. Een fascinerende
wetenschap, maar
nog fascinerender is hoe deze complexe wetenschap in het
dagelijks leven
gereduceerd wordt tot een geloof. Met verstrekkende
consequenties.
Verzekeringsmaatschappijen zouden aan hogere statistiek
kunnen doen, maar
daar geven ze de voorkeur aan een geloof: een defect gen is
een 'brandend
huis' en dat verzeker je niet. Wie bijvoorbeeld de zieke van
Huntington in
de familie heeft, kan zich niet verzekeren.
Verzekeringsmaatschappijen
kennen kennelijk het verschil niet tussen drager en zieke, en
menen dat een
defect gen een 'onverzekerbaar risico' is. Doorredenerend op
die lijn
zouden trouwens verzekeringsmaatschappijen zichzelf op den
duur de das
omdoen: als alle genen en risicofactoren in kaart zijn
gebracht, kunnen
alleen die mensen zich nog verzekeren die geen enkel
genetisch risico
lopen. Gezien de wijze waarop de verzekeringsmaatschappijen
nu rekenen, zal
dat een zo kleine groep zijn dat de premies onbetaalbaar
worden en deze
mensen ook maar afzien van een verzekering.
Dat is niet zomaar een 'kwestie van ethiek'. Het probleem is
niet: okee,
dit en dit weten we over genen; hoe gaan we die kennis
vervolgens ethisch
verantwoord gebruiken? Het probleem is dat genetica eens
werkelijk serieus
moet worden genomen en dat we niet te snel moeten denken dat
we iets weten
over het verband tussen genen en individuele eigenschappen.
De
voorspelbaarheid van eigenschappen is net zo illusoir als de
maakbaarheid
van de samenleving. Dat neemt niet weg dat we veel kunnen
leren van
genetica: over de complexe wisselwerking tussen factoren
bijvoorbeeld, of
over het nut van variatie voor de overleving van soorten.
Misschien kunnen we het in plaats van over genen voortaan
beter hebben
over aanleg - van die term is tenminste duidelijk dat het
iets vaags is
dat een nadere omschrijving nodig heeft als je er
consequenties uit wil
trekken voor beleid, verzekeringen, politiek en individuele
levensloop.