De genetisering van het wereldbeed


De Helling jaargang 8, nummer 1, voorjaar 1995

Marianne van den Boomen



Wie al jarenlang last heeft van een chronische kwaal als eczeem of migraine, kan het merken aan de veranderde praatjes van de behandelende geneesheren. Waar voorheen dit soort klachten werden toegeschreven aan stress, psychosomatische en psychische factoren (dan wel structureel- sociale als je een beetje alternatief-linkse arts had), heet het nu allemaal genetisch. 'Nee, het gen is nog niet gelokaliseerd, maar het vermoeden bestaat dat het er is.' (En nee, voor de behandeling maakt het niet uit: het blijft een kwestie van uitproberen welke zalfjes c.q. pilletjes aanslaan.)
Het blijft niet beperkt tot de spreekkamers van artsen; de genen dringen binnen in alle hoeken en gaten van het dagelijks leven.
Nederlands drama, de laatste aflevering Pleidooi: Cas en Pam hebben weer eens ruzie, ditmaal kennelijk de definitieve. Cas tegen Pam: 'Jij, jij bent zo moralistisch. Het zit gewoon in je genen!'
Nederlandse soap, Goede tijden slechte tijden. Roos vermoedt dat haar Arnie verliefd is op een ander. Gesprek daarover met mevrouw Alberts, Arnie's moeder - 'Kind, dat haal je je maar in je hoofd.' Roos: 'Jawel, ik weet het zeker. Het overkwam u toch ook? Het zit in de genen van de Alberts: ze ruilen hun vrouw in als die hun niet meer bevalt!'
Nederlandse comedy, Vrienden voor het leven. Elly en Eddy kibbelen weer eens over de huishoudelijke taakverdeling. 'Ja maar, El, je moet ook wel bedenken dat ik als man het extra moeilijk heb, ik heb daar geen genen voor.'
En het zijn niet alleen de amusementsprogramma's waarin steeds meer genen opduiken. De kranten melden elke week wel een nieuw 'ontdekt' (dat wil zeggen gelokaliseerd en gedecodeerd) gen; de Nijmeegse familie waarin 'het gen voor agressie' was opgespoord kreeg ruime media-aandacht en het vijfluik Alle mensen zijn ongelijk, waarin de geneticus Hans Galjaard door Paul Witteman werd ondervraagd over zijn vak en zijn wereldbeeld, werd wegens overweldigend succes nog een keer herhaald. Het gelijknamige boek van Galjaard staat al meer dan een jaar in de boekentop- tien en beleeft herdruk op herdruk.

Mediaoffensief
Genen zijn in. Genen hebben een sterk media-appeal, wegens hun fraaie mix tussen objectieve feiten en subjectieve gevoelens. Hoofdrolspelers: heldhaftige, hartstochtelijke wetenschappers, af en toe een Dr. Sickbock of Frankenstein, en verder gewone huis-, tuin- en keukenfamilies. Plots over slachtoffers en geredden. Identificatiefactor: optimaal, want genen hebben we allemaal.
Terwijl in de amusementsprogramma's genen steeds vaker opduiken in ordinaire ruzies, waarbij de genen het ultieme argument vormen voor 'het is nu eenmaal zo, je doet er niks aan', is dat in het meer serieuze mediaoffensief juist omgekeerd. Genetica wordt daar juist gepromoot als wetenschap van de nieuwe maakbaarheid, planbaarheid, beheersbaarheid. Immers: als je weet welk gen waarvoor verantwoordelijk is kun je ingrijpen, of dat nu is met gentherapie, preventieve abortus, een speciaal dieet of medicijnen, of sociale preventie (mensen met kankergenen niet in bepaalde fabrieken laten werken). Waar de sociologie of het marxisme niet slaagde, zal nu de genetica zegenvieren: een rechtvaardige samenleving met voor een ieder optimaal geluk.
Galjaards Alle mensen zijn ongelijk (en het gelijknamige boek) was systematisch op die boodschap toegesneden: meer rekening houden met genetica in plaats van almaar vanuit het sociale blijven denken, en de wereld wordt er beter van. Laten we de serie eens nader onder de loep nemen.
Dit offensief had de vorm van een defensief: de vijf uitzendingen waren telkens gegroepeerd rond klassieke tegenwerpingen tegen het erfelijkheidparadigma. En wel de volgende:
1) Maar sociale omgeving en opvoeding is toch veel bepalender voor hoe mensen zich ontplooien? (Nee, al hebben we dit lange tijd wel gedacht.)
2) Maar daar komen toch enge rassentheorieën van? (Nee, want genetische mensenrassen bestaan niet - de variatie tussen de indiviuen is immers groter dan die tussen veronderstelde 'rassen'.)
3) Maar onderwijs en opleiding zijn toch vooral bepalend voor arbeid en inkomen? (Nee, er zitten individuele (aanleg)grenzen aan wat je met onderwijs kunt bereiken.)
4) Maar voor de mondiale armoede- en ziektebestrijding gaat het toch meer om een sociale gezondheidszorg? (Nee, althans, als die sociale gezondheidszorg de genetica niet de plaats geeft die zij verdient.)
5. Maar cultuur en geschiedenis zijn toch veel bepalender voor de mondiale welvaartsverdeling? (Nou, in zekere zin; het niet accepteren van ongelijkheid, dat is cultureel bepaald, en dat is erg.)
Stap voor stap werden deze en allerlei andere common sense-tegenwerpingen behandeld, en wetenschappelijk onderuitgehaald. Althans, dat werd gesuggereerd. Galjaard kwam nu eens met onderzoek, dan weer met zekerheden maar vooral met leuke filmpjes en gezellige anekdotes. Ook zijn boek is zo'n merkwaardig allegaartje van leerboekachtige uitleg in de vakken geschiedenis, aardrijkskunde en maatschappijleer, en anekdotes over de vele staatshoofden en andere hotemetoten die Galjaard op zijn vele reizen mocht ontmoeten. O ja, af en toe staat er ook iets in over DNA en zo, tussen de tabellen over uitkeringen, schoolopleidingen, aantallen deeltijdwerkers, jaarsalarissen van Shell-topmanagers etcetera. Hij heeft over alles wel een mening en strooit die lustig tussen de wetenschappelijke feiten. Dit is een geneticus die midden in de wereld staat, zo veel is duidelijk.
Een aardige man. En bepaald geen dr. Sickbock; als wetenschapper komt hij zeer integer en genuanceerd over. In het tv-programma en in het boek bekritiseert hij bepaalde soorten onderzoek en het gebruik van globale begrippen (vooral de heetste hangijzers 'ras', 'intelligentie' en 'crimineel gedrag'. Het gaat hem om de 'objectieve waarheid' en en passant maakt hij duidelijk dat het allemaal heel ingewikkeld is, dat hij zelf ook niet alles snapt. Dat gaat op de tv via tussenzinnen als 'Vroeger had je hier twintig wetenschappers voor nodig en nu maar één computer - ik weet ook niet precies hoe dat gaat, maar wat zijn we knap tegenwoordig!'
En aangezien Galjaard zich verder ook een innemende charmante man betoont, ben je al gauw verkocht - die punten waarop hij vaag of ongenuanceerd is, zie je over het hoofd of je vergeeft het hem. Wat blijft hangen is dat er kennelijk een soort verband is tussen - pakweg - de statistieken over deeltijdwerk en iets met de genen. Hoe precies is onduidelijk.

Het sociale paradigma
Het gaat in feite allemaal over de maakbaarheid van de samenleving c.q. de mens. Ofte wel: wat is gegeven in deze wereld, en wat wordt gemaakt. En welke speelruimte hebben we daartussen om mensen optimale ontplooiingskansen te geven gezien hun individuele aanleg.
Het sociale als dominant paradigma kan vandaag de dag verlaten worden, zegt Galjaard, want we hebben eruit gehaald wat er in zat. De samenleving bleek niet zo maakbaar als we ooit dachten, en voor zover die dat wel was, is nu alle mogelijke sociale gelijkheid gerealiseerd. Wat er nu nog aan ongelijkheid rest, moet dus aan iets anders liggen dan 'het sociale'. Eigenlijk een eenvoudige rekensom: sociale ongelijkheid minus sociale ingrepen is genetische ongelijkheid. Daarom is het niet meer nodig is om het sociale als dominant te zien. Het was geen onzin hoor, dat sociale. Het sociale paradigma was een tijd lang gewoon het meest handige gezien de technologische stand van zaken: erfelijkheid was altijd in verband gebracht met onvermijdelijkheid en onveranderbaarheid; het sociale met veranderbaarheid. Maar tegenwoordig zijn we technologisch zover dat er oog kan komen voor de maakbaarheid van datgene wat erfelijk is. En dat vraagt om een paradigmawisseling, nog steeds volgens Galjaard.
Uitgangspunt daarbij is: 'Alle mensen zijn ongelijk.' Dat is in de eerste plaats natuurlijk een provocerende omkering van het aloude 'alle mensen zijn gelijk', dat bedoeld was als basiswaarde tegenover een maatschappij die de mensen ongelijk maakt, en wel door ze groepsgewijs uit te buiten en tot ongelijke klassen, seksen en 'rassen' te maken. Galjaard surft mee op de hedendaagse golven van individualisering en fragmentering van sociale verbanden: meer erkenning voor het individu en individuele verschillen die sterker zijn dan de al dan niet sociale groepsovereenkomsten: alle mensen zijn verschillend van elkaar, alle mensen zijn immers individu. Daarmee maakt Galjaard niet simpelweg een conservatieve terugval tot 'de mensen zijn ongelijk, want je hebt aanwijsbare groepen mensen die dit of dat nu eenmaal beter kunnen'. De truc zit 'm in het alle: als alle mensen ongelijk zijn, is er geen enkele groep die gelegitimeerd boven de andere staat.

De magische DNA-vingerafdruk
Waaruit bestaan die individuele verschillen die je recht moet doen? Niet uit per persoon verschillende combinaties van sociale omgeving, levenspaden, aanleg en toeval, maar uit het individuele DNA-pakket. 'Kijk', zegt Galjaard op de tv, 'je kunt het ook heel mooi zien aan de bandjes.' De 'bandjes': in beeld de steepjescode van een 'DNA- fingerprint', die voor ieder individu uniek is.
Ho, wat zijn dit voor 'bandjes'? Waar kan dat een weergave van zijn, gegeven het feit dat er nog maar vijf procent van de menselijke genen in kaart is gevracht? De bandjes zijn, volgens mijn WP-encyclopedie, een weergave van een patroon van clusters nucleotiden in het DNA, een patroon dat van individu tot individu verschilt (wel zijn de streepjes op de bandjes van kinderen en hun ouders voor de helft hetzelfde). De DNA- fingerprint wordt dan ook voor twee typen identificaties gebruikt: identiteitsbepaling (is deze persoon degene wiens bloed is gevonden op het slachtoffer?) en verwantschapsbepaling (is dit kind van deze vader of moeder?). De encyclopedie waarschuwt nog: 'Informatie over de aan- of afwezigheid van erfelijke afwijkingen kan uit dit patroon niet worden afgeleid.' Er kan dus helemaal niets inhoudelijks uit worden afgeleid, alleen de vorm biedt aanknopingspunten voor onderscheid of overeenkomst met andere vormen. Het verband tussen de uniekheid van een individu en zijn bandjes is dus net zo sterk als het verband tussen een uniek individu en pakweg de verzameling letters die hij/zij in zijn leven heeft gelezen, of de dingen die in zijn huis aanwezig zijn - alleen zijn die laatste twee verzamelingen niet zo eenvoudig in kaart te brengen (afgezien van het feit dat moordenaars of verkrachters zelden zulke informatie bij hun slachtoffer achterlaten).
Zo'n bandje spreekt echter sterk tot de verbeelding: hier krijgt DNA zijn persoonlijke gezicht - die 23 fliebertjs chromosomenparen, de dubbele helix van het DNA-molecuul of de vellen computeruitdraai met drie miljard A's, C's, G's of T's hebben niet dat persoonlijke appeal.
Galjaard is geheel in de ban van dat persoonlijke unieke bandje en stelt in een adem door dat in dat DNA de grenzen van de individuele ontplooiingsmogelijkheden besloten liggen: als iets er niet in zit, zal het er ook niet uitkomen, wat je ook doet op sociaal vlak. Erger nog: als je mensen opjaagt door allerlei sociale programma's om bepaalde eigenschappen tot ontwikkeling te brengen maar het zit er gewoon niet in, dan worden ze erg ongelukkig. Het is dit type ongeluk in het kielzog van de genetische ongelijkheid waar Galjaard voor op de bres springt.

De waarheid van erfelijke ziektes
En let wel: het gaat hier om 'eigenschappen' in het algemeen, dus niet alleen om erfelijke ziektes en fysieke eigenschappen als de kleur van je ogen. Die laatste twee worden altijd van stal gehaald om de onomstotelijke waarheid die het DNA spreekt aan te tonen, en andere eigenschappen worden al dan niet expliciet in het model meegezogen. Erfelijke ziekten, dat lijkt allemaal duidelijk: je hebt een verkeerd gen en dus krijg je die speciale ziekte. (We hebben het hier even niet over ethische kwesties, en de vraag wat je moet met die wetenschap, zeker als er geen therapie voor die ziekte is.) Maar bij nadere beschouwing valt dat toch tegen, want ook bij erfelijke ziektes gaat het zelden om een keurige één-op- éénrelatie tussen gen en 'eigenschap'.
Er zijn zeker één-genige ziekten: sikkelcelanemie bijvoorbeeld, een bloedziekte die vrijwel alleen bij zwarten voorkomt. Het gaat hier om steeds precies dezelfde fout in het DNA, en steeds om dezelfde symptomen. Fout gen = ziek. Simpel toch? Nee, niet helemaal, want genen komen in tweeën: je krijgt voor elke 'eigenschap' in feite twee genen, van elk van je ouders een. De meeste genetische afwijkingen zijn recessief, dat wil zeggen: je krijgt 'm alleen als je van beide ouders zo'n zelfde defect gen meekrijgt. Als je er maar eentje meekrijgt, ben je een zogeheten drager (en dat gen kun je weer aan je kinderen doorgeven), maar krijg je niet de ziekte. Als je ouders allebei drager zijn (maar dus niet ziek) is er een kans van 25% dat je de ziekte krijgt, 50% kans dat je zelf drager wordt en 25% procent kans dat je noch drager noch ziek wordt. Als maar één van je ouders drager is van een recessieve erfelijke ziekte, heb je 50% kans om zelf drager te worden, en 0% kans op de ziekte. (Bij dominante overerving is één defect gen al genoeg om de ziekte te krijgen; als een van je ouders die ziekte heeft, is er 50% kans dat je die ook krijgt.)
Sikkelcelanemie is een voorbeeld van een recessieve ziekte, je krijgt het dus alleen je van beide ouders zo'n verkeerd gen meekrijgt. Wie slechts één zo'n fout gen heeft, krijgt geen sikkelcelanemie, maar is wel immuun voor bepaalde dodelijke vormen van malaria. Hetzelfde geldt voor de ziekte van Tay-Sachs, een stofwisselingsziekte waarbij de dragers minder vatbaar zijn voor tbc.
Ook taaislijmziekte (de meest voorkoorkomende erfelijke aandoening in Nederland, 1 op de 2000-3600 kinderen; de cijfers verschillen per bron) is één-genig, maar dat ene gen kan wel op 360 verschillende manieren defect zijn. En de symptomen variëren, ze kunnen ook slechts bestaan uit milde bronchitus of steriliteit. Kortom, zelfs één-genige erfelijke ziekten zijn niet zo eenduidig als op het eerste gezicht lijkt. Bovendien gaat het slechts bij naar schatting drie procent van de erfelijke ziekten om één gen, en dat zijn ook nog relatief zeldzame ziekten. Bij hart- en vaatziekten en kanker zijn meerdere genen betrokken, plus de omgevingsfactoren natuurlijk - wie niet in de asbestfabriek werkt, maar wel de genen heeft voor die soort kanker, kan heel goed de dans ontspringen. Genen geven dus zeker niet altijd vanuit zichzelf een predestinatie voor een ziekte.
En dan zijn er ook nog ziektebeelden (bijvoorbeeld doofheid) die per geval aan volstrekt verschillende defecte genen te wijten zijn, of andersom: dat dezelfde genmutaties heel verschillende ziektebeelden opleveren. En dan wordt het wel heel ingewikkeld om uit de detectie van een bepaald defect gen iets af te leiden over het al dan niet en zo ja in welke mate en wanneer daadwerkelijk krijgen van de ziekte. Inderdaad, genetica is een heel ingewikkeld vak.

Wat zijn eigenschappen?
Erfelijke ziekten vormen dus al een genetisch en statistisch mijnenveld en voor andere 'eigenschappen' geldt dat des te sterker, want die vormen ook nog een semantisch mijnenveld. Dat intelligentie niet één eigenschap is, is inmiddels wel duidelijk, maar uit welk pakket eigenschappen intelligentie is opgebouwd, is nog steeds goed voor verhitte debatten - debatten die meer gaan over de validiteit van IQ-testen dan over de erfelijkheid van intelligentie. En bijvoorbeeld jaloezie, is dat een eigenschap? Of is het een ander woord voor woede, of verdriet, of frustratie? Hoe weet je dat, hoe meet je dat - moeten wij voor elke eigenschap niet eerst duidelijk hebben waar we het over hebben voordat we genen aan eigenschappen gaan koppelen?
Er zijn zo'n honderdduizend genen (stukjes DNA) die soms op zich, vaker in combinatie met elkaar en veelal in combinatie met specifieke omstandigheden leiden tot een 'eigenschap'. Het Human Genome Project is een wereldwijd wetenschappelijk onderzoekprogramma dat er op gericht al die menselijke genen te ontrafelen: hun lokalisatie op een chromosoom en hun code te achterhalen. Men heeft er intussen zo'n vijfduizend, waaronder duizend voor erfelijke ziekten. Dat is overigens niet hetzelfde als zo'n vijfduizend 'eigenschappen' gelokaliseerd hebben: één gen doet uiteindelijk niks anders dan het recept leveren voor de aanmaak van één specifiek eiwit - als het recept en het eiwit is ontcijferd, weet je nog niks als je niet weet welke functie dat specifieke eiwit heeft in het gehele organisme. Een gedecodeerd gen levert niet vanzelf een kaartje op met een 'eigenschap'. De common sense wil anders en denkt dat ontrafelde genen ontrafelde eigenschappen zijn - en hoe jammer is het dat Galjaard als geneticus nu net niet die common sense-opvatting onderuit haalt.
Het onderzoek naar de koppeling van genen aan eigenschappen is geen laboratoriumonderzoek met reageerbuisjes en zo - dat is zuiver sociaal- wetenschappelijk onderzoek. Met als grootste probleem natuurlijk de uitsluiting van andere factoren en alternatieve hypothesen, en alle methodologische voetangels en klemmen vandien.
Geïsoleerde gemeenschappen en gescheiden opgegroeide eeneiïge tweelingen zijn het handigst voor dit soort onderzoek, maar ja, daarvan zijn er erg weinig. Bijna dacht men een specifiek gen gevonden te hebben voor manisch-depressieve psychose, bij de Old Order Amesh, een geïsoleerde levende religieuze bevolkingsgroep in Amerika waar deze psychose erg veel voorkwam. Toen echter twee aanvankelijk als normaal gediagnostiseerde mensen toch psychotisch werden, was het significante verband tussen gen en psychose al weer weg.
En dan het handjevol eeneiïge tweelingen die apart opgroeiden en in dit type onderzoek verzeild raakten. Ze reizen alle takshows af met hun verbazingwekkende verhalen over hoe ze hun hond hetzelfde hadden genoemd, hetzelfde bankje in de tuin hadden staan en allebei brandweerman werden, maar ze lijken toch verdacht veel op alle andere gekken met bizarre talkshow-verhalen. 'Brandweermannen worden niet gemaakt, ze worden geboren', zo zeiden de twee broers stralend in het tv-programma van Galjaard. De geneticus glimlachte slechts. Een gen voor brandweermanaspiraties of hondennaamgeving is echter niet gevonden.
En zelfs Dean Hamer, de Amerikaanse ontdekker van het 'homo-gen' vraagt zich af of het gen dat hij gevonden heeft niet eerder gekoppeld is aan de eigenschap 'sterk zelfbewustzijn', aangezien zijn proefpersonen allemaal rond uitkwamen voor hun seksuele oriëntatie... Hoe weet je wat je meet?
Het rare is dat in de media een significant gen altijd op de voorpagina's verscheen, maar de intrekkingen die erop volgden praktisch onopgemerkt bleven. Nog afgezien van gewone slordigheid. Neem die Nijmeegse familie waar het 'gen voor agressie' gelokaliseerd zou zijn. Het ging hier om een erfelijke stofwisselingsziekte met een veelvoud aan symptomen die al dan niet konden optreden, en een van die mogelijke symptomen was 'agressief gedrag'. Dat is wel wat anders dan 'het gen voor agressie'.

Glijdende schaal
Galjaard is wetenschapper genoeg om niet thuis te geven als het op concrete uitspraken over 'eigenschappen' aankomt. Als Witteman hem bijvoorbeeld vraagt of uit het DNA van de oeroude Javamens kan worden opgemaakt wat voor eigenschappen deze man had, zegt Galjaard dat je daaraan kan zien of hij drager was van een erfelijke ziekte en of hij misschien aan een infectieziekte was gestorven. Maar dat gaat weer over ziektes, niet over wat men in de regel onder eigenschappen verstaat. Wat bedoelt Galjaard dan toch met die ontplooiing van eigenschappen, waar het toch allemaal om draaide?
Galjaard probeert die glibberige eigenschappen wel retorisch te temmen: hij zegt dat hij 'eigenlijk geen verschil maakt tussen fysieke en psychische eigenschappen, dat is een glijdende schaal'. Hij heeft daar een voorbeeld van: kleurzien is eenvoudig te lokaliseren in een bepaald gen, maar via allerlei sociale interactie is er een verband met kunstzinnigheid en kleurgevoel - met name tussen mannen en vrouwen. Galjaard vertelt gezellig dat zijn vrouw al jaren riep dat mannen een veel slechter kleurgevoel hebben dan vrouwen en dat ze niet snapte dat mannen nog binnenshuisarchitect konden worden. Witteman lacht gezellig mee. Galjaard trekt niet de consequentie die hij ook zou kunnen trekken: dat kennelijk de sociale orde die kleurgenen makkelijk kan overstijgen...
Galjaard lijmt veel aan elkaar via dat concept van die glijdende schaal: lichamelijk aan geestelijk, maar ook chromosomen, geslachtsorganen, hormonen, weefsels en hersenhelften. En van daar weer naar taalgevoel, ruimtelijk inzicht, neiging tot verzorgen - en wel langs de lijnen van mannen en vrouwen. Frappant toch dat via die glijdende schaal weer dat bekende volstrekt dualistische beeld van mannelijk en vrouwelijk ontstaat. Dit lijkt toch weer haaks te staan op zijn principe 'alle mensen zijn ongelijk' - want groepsgewijs lijken vrouwen en mannen meer interne groepsovereenkomsten te hebben dan indivuduele verschillen. Alle mensen zijn ongelijk, maar sommigen zijn kennelijk meer ongelijk dan anderen.
Galjaard is überhaupt niet bang voor algemene uitspraken: 'De Chinees zegt nooit veel, dat is zijn grote kracht.' 'Zwarte mannen moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor de kinderen die ze op de wereld zetten.' Nu zal Galjaard als eerste toegeven dat dit natuurlijk cultureel en sociaal bepaalde categorieën zijn, maar enig doordenken over wat het betekent dat ook een geneticus altijd denkt in dit soort sociale constructies is er niet bij. Het media-effect is er niet minder om: wat blijft hangen bij het grote publiek is dat een geneticus vanuit zijn vak iets te zeggen heeft over de aard van de Chinees.
Dat is des te vreemder omdat Galjaard op andere punten warempel lijkt op een politiek correcte constructivist. 'Waar halen blanken toch het idee vandaan dat ze meer waard zijn?' En je bent alweer verkocht, want hoe prettig is het niet als een geneticus stelt: genetische (mensen)rassen bestaan niet, die worden in de maatschappij en in slechte wetenschap gecreëerd.
Galjaard retoriek bestaat uit een beetje geven en dan flink wat nemen. 'Je moet niet in de genetica een oplossing zoeken waar het sociale het probleem is.' Over het begrip crimineel gedrag erkent eerst hij hoe contextgebonden (aan het wetboek van strafrecht, aan een culturele periode van normvervaging) het is: 'Er bestaat natuurlijk niet zoiets als een fietsendieven-gen.' Net zo makkelijk laat hij even later vallen: 'Zo'n tien procent van de misdrijven heeft waarschijnlijk een genetische basis.' Waar haalt ie het vandaan?

Teleurgestelde ex-communisten
Hoe dan ook is de verhouding tussen het sociale en het biologische geheel terug op de agenda, ook op die van voorheen 'links'. Consant Vecht bijvoorbeeld is zo'n teleurgestelde ex-communist die op zoek is naar de oorzaken van de mislukking van het 'marxistische gelijkheidsideaal' en daarbij een zelfde rekensom maakt als Galjaard: sociale ongelijkheid minus sociale actie is iets natuurlijks, iets biologisch, in de woorden van de sociobioloog Wilson, iets 'dat zich niet zomaar voegt naar welke geïdealiseerde staatsstructuur dan ook'. Vecht: 'Als gewezen communist kon ik mij dat aantrekken.' Dat zelfs voormalige marxisten als hijzelf niet meer tegen die gedachte zijn, wijt Vecht aan het tanende vooruitgangsoptimisme, de opmars van de genetica en de neurobiologie en het geslonken vertrouwen in de maakbaarheid van de samenleving. (Let wel: twee sociaal-culturele argumenten en één 'wetenschappelijke'.) In het boekje In de aap gelogeerd - Over natuur en cultuur doet Vecht verslag van zijn zoektocht naar nieuwe fundamenten - al blijken die net zo broos en gebaseerd op een geloof als die van zijn eerdere wereldbeeld. Hoewel hij eerlijk genoeg is om dat hier en daar toe te geven, is zijn weergave nogal selectief en slordig met termen, die zeker voor het voorheen-ook-linkse publiek wel wat uitleg mogen hebben. Bijvoorbeeld in zijn kritiek op Lamarck, die dacht dat de evolutie berustte op overerving van tijdens het leven verworven eigenschappen. Een voor maatschappijverbeteraars aantrekkelijke gedachte, omdat je dan erfelijkheid en sociaal ingrijpen elkaar kunt laten versterken. (De marxistische bioloog Lissenko zou met die gedachte later de hele graanoogst in de Sovjetunie doen mislukken.) Nu had Lamarck inderdaad ongelijk - genen, weten wij nu, leren geen eigenschappen in hun leven, genen zijn eiwitrecepten die al dan niet 'overleven', dat wil zeggen terechtkomen bij volgende generaties. Maar dat is niet hetzelfde als de ontdekking bij het erwtentelen dat 'erfelijke eigenschappen niet gemengd worden maar ondeelbaar zijn. Ze zijn van de vader of de moeder afkomstig en gaan generaties lang mee'. De erfelijke eigenschappen van erwten zijn misschien zo eenvoudig als grijs of groen, en nooit gemengd grijs-groen, maar wie kijkt naar de precieze kleur van de ogen van zijn ouders en grootouders kan al zien dat zelfs zoiets relatief eenduidigs als oogkleur uit meer variaties (en dus 'vermengingen') bestaat. De kwestie is hier weer dat één erfelijke eigenschap gewoonlijk niet parallel loopt met één gen, dat wij slordig zijn met het benoemen van wat één eigenschap is. Lamarck had ongelijk, maar de erwtenteler ook.
Bovendien haspelt Vecht vaak met het perspectief op genen: dan weer wordt gekeken vanuit één geïsoleerd gen, en dan weer vanuit de evolutie en dus de populatiegeschiedenis van organismen en hun genen. Geïsoleerde genen ondergaan inderdaad geen 'wijzigingen als gevolg van tijdens het leven verworven eigenschappen', en eekhoorntjes die goed van tak naar tak hebben geleerd te zwieren, geven die eigenschap inderdaad niet via hun genen door aan hun kindertjes. Maar die eekhoorntjes die toevallig een soort vliesjes tussen hun poten hebben (door een paar toevallige genenmutaties) donderen minder snel uit de bomen, overleven langer, en planten zich met die genen dus ook sneller voort. En als je dan de populatiegeschiedenis van die eekhoorntjes bekijkt, lijkt het net of het van tak naar tak kunnen zwieren ineens ergens geleerd is en voortaan erfelijk wordt doorgegeven, want op een gegeven moment hebben ze allemaal vliesjes en zwieren ze allemaal van tak naar tak. Het overleven/doorgeven van genen is kortom altijd het resultaat van een interactie van het organisme met de omgeving, met toevalstreffers en toevalsmissers aan beide polen.
Nu zijn toeval en interactie ingewikkelde processen die al te vaak in simpele schema's van oorzaak en gevolg worden geperst. Oorzaak: 'the fittest'; gevolg: 'survival'. Maar wat overleeft noemen wij (c.q. Darwin) per definitie the fittest - je kunt het dus net zo goed omdraaien: oorzaak: 'survival'; gevolg: 'the fittest'. Inderdaad, dan zegt het helemaal niks meer, maar de neiging tot opdelen in oorzaak en gevolg is onuitroeibaar (zou er er soms een gen voor zijn?). En dan duiken er als gauw weer lamarckiaanse denkfouten op. Ook bij Vecht passeert deze zonder commentaar: 'Volgens de bioloog Robin Dunbar is de snelle groei van de menselijke hersenschors te danken aan het feit dat de mens in steeds grotere groepen ging samenleven. Naarmate een gemeenschap in omvang en complexiteit toeneemt, wordt er immers meer sociale intelligentie gevergd.' Hoe nu: iets aangeleerds vergt meer hersens, en dan komt dat er prompt?
Vecht geeft trouwens toe dat het allemaal heel ingewikkeld is - 'De relatie tussen genen en persoonlijkheidskenmerken blijkt heel wat gecompliceerder dan die tussen genen en de kleur van de ogen' en vrijwel elk behandeld onderzoek eindigt met conclusies in de trant van: 'Bovendien waren de gevonden verschillen buitengewoon klein en bleek de variabiliteit tussen de seksen vele malen groter dan die tussen de seksen', zoals ook Galjaard voortdurend roept. Vecht concludeert ergens terecht: 'De belangrijke vraag hoe en in welke mate biologische processen onderling zijn verweven, valt voorlasnog echter niet te beantwoorden.' Niettemin is de laatste zin van zijn boek: 'Hun [die van genetici en neurobiologen] inbreng zal naar mijn overtuiging een fundament kunnen zijn onder de sociale wetenschappen, de geschiedwetenschap en de filosofie.' En dat terwijl Vechts speurtocht voor hetzelfde geld duidelijk maakt hoe het eerder andersom is: hoe de sociale wetenschappen, de geschiedwetenschap en de filosofie (zich verstoppend in methodologische voetangels en klemmen, regelrechte denkfouten, vooroordelen en versimpelingen) juist een fundament blijkt te zijn van de genetica en de neurobiologie.

Hogere statistiek
Genetica is een vorm van hogere statistiek, gecombineerd met hogere sociale wetenschap en hogere semantiek. Een fascinerende wetenschap, maar nog fascinerender is hoe deze complexe wetenschap in het dagelijks leven gereduceerd wordt tot een geloof. Met verstrekkende consequenties. Verzekeringsmaatschappijen zouden aan hogere statistiek kunnen doen, maar daar geven ze de voorkeur aan een geloof: een defect gen is een 'brandend huis' en dat verzeker je niet. Wie bijvoorbeeld de zieke van Huntington in de familie heeft, kan zich niet verzekeren. Verzekeringsmaatschappijen kennen kennelijk het verschil niet tussen drager en zieke, en menen dat een defect gen een 'onverzekerbaar risico' is. Doorredenerend op die lijn zouden trouwens verzekeringsmaatschappijen zichzelf op den duur de das omdoen: als alle genen en risicofactoren in kaart zijn gebracht, kunnen alleen die mensen zich nog verzekeren die geen enkel genetisch risico lopen. Gezien de wijze waarop de verzekeringsmaatschappijen nu rekenen, zal dat een zo kleine groep zijn dat de premies onbetaalbaar worden en deze mensen ook maar afzien van een verzekering.
Dat is niet zomaar een 'kwestie van ethiek'. Het probleem is niet: okee, dit en dit weten we over genen; hoe gaan we die kennis vervolgens ethisch verantwoord gebruiken? Het probleem is dat genetica eens werkelijk serieus moet worden genomen en dat we niet te snel moeten denken dat we iets weten over het verband tussen genen en individuele eigenschappen. De voorspelbaarheid van eigenschappen is net zo illusoir als de maakbaarheid van de samenleving. Dat neemt niet weg dat we veel kunnen leren van genetica: over de complexe wisselwerking tussen factoren bijvoorbeeld, of over het nut van variatie voor de overleving van soorten.
Misschien kunnen we het in plaats van over genen voortaan beter hebben over aanleg - van die term is tenminste duidelijk dat het iets vaags is dat een nadere omschrijving nodig heeft als je er consequenties uit wil trekken voor beleid, verzekeringen, politiek en individuele levensloop.