Annie get your e-mail!
Virtuele avant-garde in cyberspace
Lust en Gratie nummer 44, winter 94-95, Thema:
Avant-garde
Marianne van den Boomen
Wij wisten het reeds lang - het persoonlijke
is
niet meer
politiek, het persoonlijke is publiek geworden. De strijd
gaat
er nu alleen nog om om de politiek publiek te maken, dat wil
zeggen: haar on-line zien te krijgen, aangesloten op het Net.
Immers, hoe meer publieke informatie, hoe meer democratie, zo
heet het in de politieke avantgarde van het
informatietijdperk. Er worden zelfs weer manifesten
geschreven, in digitale vorm (de Digitale Burgerbeweging
Nederland) of nog gewoon met behulp van de drukpers (Donna
Haraways Manifest voor cyborgs).
Maar zoals elke politieke beweging en elke avantgarde draagt
ook deze haar eigen negatie in zich. Want op het moment dat
de
eisen worden gerealiseerd, verliest elke beweging haar
bestaansrecht. Een beetje lippendienst, een snufje erkenning,
een scheutje media-exposure is vaak al voldoende om welke
artistieke of politieke avantgarde dan ook om zeep te
brengen.
Zie de vrouwenbeweging. Zo gauw de vrouw publiek werd, begon
het gedonder om de identiteit. Verschillen, sekse en gender -
en prompt wist niemand meer wat een vrouw is, laat staan een
feminist.
Een beetje moeilijk om op die noemer nog een beweging te
handhaven. Een paar moedigen probeerden het nog met 'er
bestaan geen seksen, er bestaat alleen seksisme', maar het
mocht niet baten. De deconstructie van de vrouw was ooit
politieke avantgarde, maar waar alles is gedeconstrueerd,
stopt elke beweging.
Enter de cyborg
Het enige wat erop zit is de constructie van een nieuwe
identiteit. En wel eentje die zich rekenschap geeft van alle
soorten deconstructies. De vrouw is dood, leve de cyborg: een
mix van machine en mens, van cybernetica en levend organisme.
Want de technologie en de epistemologie zijn zover dat wij
naar believen aan ons lichaam, onze omgeving en ons
zelfconcept kunnen sleutelen. Voorbij de strikte afbakening
tussen lichaam en wereld, voorbij de grenzen tussen natuur en
cultuur. Voorbij elke afbakening op grond van gefixeerde
categorieën. Voorbij sekse en voorbij gender. De
cyborg.
Een mythisch concept natuur(cultuur)lijk, maar we kunnen niet
zonder zulke metaforen - en een science-fictionfiguur biedt
in
elk geval meer mogelijkheden dan een archa‹sme. 'Liever een
cyborg dan een godin', zoals Haraway het zegt. Want een godin
is nog altijd vrouwelijk - en wat betekent dat eigenlijk? In
elk geval weer een apriori essentie. Of een apriori
bestemming, hetgeen op hetzelfde neerkomt. Hoe dan ook
beloven
essenties en bestemmingen in de regel weinig goeds.
Weg dus met de vrouwelijkheid en de mannelijkheid; weg ook de
androgynie - dat kruideniersachtige ideaal van afgewogen half
mannelijk half vrouwelijk, netjes in evenwicht. Kan dat
gesodemieter met de seksen niet gewoon eens afgelopen zijn?
Het gaat er immers slechts om hoe een levend organisme zich
verbindt met de omgeving, die bestaat uit andere organismes
en
machines. En om het leefbaar houden van die omgeving, voor
zichzelf en voor andere cyborgs.
Een cyborg gaat verbindingen aan met de meest uiteenlopende
heterogene elementen uit zijn/haar (tja, het probleem van de
geseksueerde taal blijft voorlopig) omgeving. Om uit te
proberen, om kennis op te doen, om schik te hebben. Om te
leven. De cyborg bestaat bij de gratie van communicatie,
verbindingen: kan ik hierbij aansluiten, zit er een plugje
aan? De mogelijkheid om koppelingen en associaties aan te
brengen, zonder een overkoepelend idee van holistische
samenhang, van regulerende metaverhalen.
Virtuele avantgarde
Donna Haraway schreef haar Manifesto for Cyborgs in
1985, maar pas nu, nu de tentakels van het Internet zo'n
beetje iedereen in hun greep beginnen te krijgen, begint het
cyborg-concept zijn publieke opmars. De cyborg heeft zich
losgezongen van zijn papieren manifestvorm, de cyborg leeft
in
het reële en het virtuele Net. Cyborgs zijn bij uitstek
net-surfers, met wereldwijde contacten op basis van gedeelde
interesses en woordenwisselingen, met lichamen die bestaan
uit
tekst en data die het Net overzoeven.
Cyborgs creëren virtuele gemeenschappen waar zij bijeen
klonteren, een digitale vorm van socialiteit. En wie weet
creëren zij een nieuwe, andersoortige avantgarde. Niet
zo'n bekende, met papieren manifesten en programma's van
eisen, niet zo'n reële avantgarde, met eisen en
successen
waaraan zij zelf ten gronde gaat, maar een virtuele
avantgarde. Een tekst-avantgarde, een taal-avantgarde - want
de enige virtual reality die je overtuigend uit de
reële wereld trekt, is tekstgeoriënteerd, zoals wij
al wisten uit de literatuur. Vergeet het maar, die onbeholpen
virtual reality met van die joekels van helmen en
handschoenen en allerhande sensorische projecties - VR moet
direct inwerken op de geest, op het zesde zintuig, en
vooralsnog doen taal & tekst dat het sterkst. Ook (of
juist) in hun computergegenereerde vorm.
Een digitale virtuele avantgarde: voortdurend in de kiem
aanwezig en gesmoord, even oplichtend in de data- en
woordbeeldenzee, dan weer weggezonken in de informatie-
overload en de interactieve kakofonie. Nergens compleet
opgeslagen in een lokaliseerbare databank, maar telkens op te
roepen op het Net, bij elkaar gegraaid uit verspreide
computers. Emerging op de IRC-kanalen, waar tientallen
cyborgs tegelijk hun furieuze of bezonnen bijdragen aan de
dia(multi)logen intikken op hun beeldscherm. In de
nieuwsgroepen, die geen geredigeerd massamedianieuws brengen
maar publieke discussiebijdragen - het definitieve einde van
de Waarheid en het Monopolie inluidend. Via de
hiërarchische Gopher-menu's of via het associatieve
doorklikken op de hypertekst-links in het World Wide Web.
Maar laten wij bij het begin beginnen - het is daarna altijd
nog mogelijk om te verdwalen in de verschillende Internet-
idiolecten.
De overwinning van de tekstverwerker
De tekst, de schriftuur is op het Net aan een tweede leven
begonnen. Even dacht men dat 'het woord' het zou verliezen
van
'het beeld'. Dat was in de tijd dat het Net nog refereerde
aan
het televisienet, door kabels en satellieten exponentieel
toegenomen in zijn wereldwijde omspanning. Slechts weinigen
realiseerden zich toen dat de groei van het Internet veel
harder ging. Het was de tijd dat men essayprijsvragen en
specials wijdde aan 'de lezer tussen beeld en woord', met als
aandrijfkracht de angst dat de lezer zou verdwijnen en er
alleen nog maar kijkers zouden overblijven. Wat maakte men
zich zorgen over die arme lezer tussen beeld en woord, een
angstig kind tussen het imaginaire en het symbolische, tussen
buis en boek - alsof tv's toen nog van buizen en niet van
chips werden gemaakt; de micro-elektronica was zo klein dat
men haar geheel over het hoofd zag.
Goed, de beeldbuis als metafoor dan. Men vergat echter dat
ook
boeken op beeldschermen werden geproduceerd en dat de
produktie daardoor alleen maar toenam. Men vergat ook dat
televisiekijkers gigantisch veel letters consumeren, en dat
kinderen die leesblind heten te zijn, wel ondertitels op tv
lezen. Een kijker is altijd ook een lezer.
Lezen is dan ook de meest onbegrijpelijke activiteit die er
is. Het afzien van het verschil tussen een "A" en een "a" en
duizenden andere typografische verschillen, het afzien van
losse elementen: geen letters zien, maar een woord - nee,
geen
woorden zien maar zinnen, nee geen zinnen maar betekenissen.
En deze tot een tekst, een verhaal maken. Het is een wonder
hoe de geest dat voor elkaar krijgt. Lezen & schrijven is
een activiteit van het zesde zintuig, het semiotische zintuig
waarmee wij de wereld en ons geheugen ordenen, waarmee wij
onze omgeving en onszelf betekenis geven, een plaats binnen
een symbolische orde.
Even leek het er inderdaad op dat de ontwikkeling van het
zesde zintuig een doodlopend spoor in de evolutie zou zijn en
de eerste twee zintuigen (het naakte zien en horen) het heft
weer zouden overnemen. Totdat de externalisering van het
zesde
zintuig net op tijd haar ultieme vorm vond en aan zijn
publieke opmars begon: de computer. Of beter gezegd: de
tekstverwerker. Want de tekstverwerker is het hart van de
computer en het zesde zintuig van de cyborg, al het andere is
afgeleid.
Polymorfe reproduktietechnieken
Niet zelden wordt de computer gezien als de derde golf in de
geschiedenis van de mensheid. Aandrijver van de verschillende
golven is dan telkens de uitvinding van een
produktiemiddel met in het kielzog daarvan specifieke
kennis van de wereldorde. De agrarische revolutie met de
uitvinding van de ploeg en de kennis der gewassen en
seizoenen. De industriële revolutie met de uitvinding
van
de stoommachine en de kennis der mechanica (inclusief die van
kapitaal en arbeid). En als derde golf de
informatierevolutie:
de opkomst van de computer en de kennis van de micro-
elektronica en de macro-communicatie.
Zo krijg je een geschiedenis van verschillende dominante
produktiewijzen, maar het is veel interessanter om te kijken
naar geschiedenis van reproduktiewijzen en
representatietechnieken. (Zeiden wij niet al ten tijde van
die
goede oude vrouwenbeweging dat de reproduktie en de
representatie voortdurend werden weggemoffeld en van hun
belang ontdaan? Toen gebruikten we die ingang om de positie
van vrouwen zichtbaar te maken, maar nu de vrouw niet meer
bestaat, moeten wij iets anders zichtbaar maken: de positie
van de cyborg en zijn/haar polymorfe
(re)produktietechnieken.)
De geschiedenis van de reproduktietechnieken kent eveneens
revolutionaire golven. De uitvinding van het schrift, met in
het kielzog het dogma en de bijbel. Vervolgens de uitvinding
van de drukpers, met in het kielzog het onderwijs en de
roman.
De uitvinding van de computer is ook hier een derde golf -
niet als eenzijdig produktiemiddel maar als
(re)produktiemiddel: produktie en reproduktie van data, van
informatie, van tekst. En van nieuwe kennisdomeinen en
sociale
reguleringen, met een minstens zo grote impact als die in het
kielzog van het schrift en de drukpers.
De ontwikkeling van de computer ging niet over een nacht ijs,
al is het in vergelijking met de geschiedenis van het schrift
en de drukpers wel in een duizelingwekkend tempo gegaan - in
pakweg drie, vier decennia. Begonnen als rekenapparaat werd
de
computer een lees- en schrijfapparaat, een tekstverwerker.
Begonnen als eenzame stand alone werd het gekoppeld
aan
een netwerk. En daar was het: de virtuele lees- en
schrijfruimte waarbinnen eenieder data- of tekst(re)producent
kan zijn. Cyberspace, een publieke ruimte van internetwerken
en cyborgs, van een geheel andere orde dan die van de
klassieke massamedia die bijna de ondergang van het zesde
zintuig betekende.
De lingua franca van het Internet
Het Internet is niet zozeer een netwerk van meer dan drie
miljoen aan elkaar geknoopte computers. Het Internet is zelfs
geen web van drie miljoen cyborgs die vergroeid zijn met hun
e-mail, nieuwsgroepen, elektronische tijdschriften, on-line
conferenties, bibliotheekcatalogi, babbelboxen en spelletjes.
Het Internet is in de eerste plaats een taal. Die taal
heeft zelfs een officiële naam - TCP/IP: Transmission
Control Protocol/Internet Protocol - maar eigenlijk is dat
helemaal niet belangrijk. Waar het om gaat is dat een taal
zich buiten de controle van wet- en regelgevende instanties
om
ontwikkelt, dat een taal werkt voor zover die taal wordt
gesproken - en dat is voor Internet niet anders. Een taal
moet
je leren wil je kunnen communiceren, een taal voegt je in in
de symbolische orde, een taal heeft dialecten en
spraakverwarringen - en dat is voor Internet niet anders.
Internet is de lingua franca van de cyberspace.
Een lingua franca die overigens niet makkelijk te
leren
is. Gelukkig zijn er vele hulptalen - interfaces, een
soort Esperanto's, talen die de Internet-grammatica en
syntaxis onzichtbaar maken voor de gebruiker. Gopher
bijvoorbeeld, een zoeksysteem dat bestaat uit menu's in
menu's
in menu's, waarin je telkens kunt doorkiezen, steeds
gedetailleerder, tot je hebt gevonden wat je zocht (of wat je
niet zocht). Die informatie kun je vervolgens inzien en/of
kopiëren naar je eigen computer thuis. Het wonder van
Gopher is niet zozeer dat alles keurig geordend is in menu's,
maar dat de menuonderdelen even goed kunnen verwijzen naar
een
Internet-host in je woonplaats, als naar eentje in Japan, op
Antarctica of waar dan ook - zonder dat je dat merkt. En dus
zonder dat je hoeft te weten dat computer nummer 123.45.67.89
aan de Universiteit van Timboektoe bij de afdeling
Vrouwenstudies dat ene artikel in het publieke domein heeft
staan dat je zoekt - je komt er vanzelf als je almaar
doorkiest. En sterker nog, de menu-opties verwijzen
niet alleen naar een bepaalde computer ergens ter wereld - ze
zijn het ook: wie zo'n menu-optie kiest, brengt direct
de verbinding tot stand met de betreffende computer.
Op een vergelijkbare manier werkt World Wide Web, alleen vult
je beeldscherm zich in dat systeem niet met menurijtjes, maar
met volledige tekstbestanden (en soms ook plaatjes). Wie met
zijn cursor of muis de gemarkeerde woorden in de tekst
aanklikt, verspringt daarmee naar een andere tekst die onder
deze hyperlink verborgen zit. Waar dan weer hyperlinks
in kunnen zitten naar een volgende tekst, etcetera etcetera.
Direct springen van tekst naar tekst, zonder raadpleging van
allerlei indexen en naslagwerken.
Gopher en World Wide Web zijn de enige taalsystemen ter
wereld
waar betekenaar en betekende, verwijzing en datgene waarnaar
verwezen wordt, samenvallen. Is dat de semiotiek op z'n kop
gezet of niet?
The medium is the message
Maar het Net is niet alleen een gigantische databank waarin
je
informatie kunt opzoeken. Het Net is niet alleen consumptief,
op het Net is iedereen een schrijver, spelend met concepten
als pseudoniem, personage en auteur. De auteur is dood, leve
de tekstverwerker!
Het is de tekstverwerker die de literaire en semiotische
avantgarde publiek heeft gemaakt. Niet meer alleen voor de
gepijnigde romanschrijver achter het witte vel papier maar
voor iedereen is nu inzichtelijk hoe de schriftuur bestaat
uit
een keten van siginifiés en signifianten. Een keten
waaraan je kunt duwen en trekken met je cursor, een keten
waarin je schakels kunt wissen of tussenvoegen, een keten
waarin je langs de metaforische en de metonymische as woorden
kunt vervangen. Tot in het oneindige, want je ziet het nu
letterlijk voor je op het beeldscherm: het telkenmale
ontwijkende en ontglippende van de taal, de onmogelijkheid
van
elke absolute fixatie, het voortdurende bestaan in virtuele
tijdelijkheid, met derridiaanse sporen van eerdere virtuele
versies.
Deze publiekmaking is de democratisering van de idee dat de
taal geen medium is dat een verbinding legt tussen het zelf
en
de werkelijkheid. De taal blijkt zich ook niet op te houden
in
een van de extremen - als expressie van een subjectieve
essentie dan wel als representatie van een objectieve
essentie. Essenties aan beide kanten blijken te ontbreken.
Het
medium medieert niet, het medium is de boodschap:
uitwisseling & herschrijving. Eerst met floppy-disks als
informatiedrager, maar met de opkomst van de netwerken steeds
'dragerlozer'. Een werkelijk virtueel bestaan in de 'vorm'
van
elektronische post, e-mail.
E-mail: communicatieverdichting
E-mail is niet alleen de derde revolutionaire stap na het
schrift en de drukpers, het is ook het logische (en
tekstgeoriënteerde) vervolg op de televisie en de
telefoon. Immers, de televisie schept afstand en afzondering
(juist omdat de hele wereld binnenkomt), de telefoon moet het
interactieve contact met de buitenwereld herstellen en
voldoet
daarin uitstekend, maar wel wat al te direct. Het kreng
rinkelt brutaalweg door elke afgeschermde privéruimte
heen, en je moet er wat mee op het moment dat-ie overgaat.
Steeds meer mensen nemen dan ook een antwoordapparaat; niet
omdat ze zo nodig altijd bereikbaar moeten zijn, maar vooral
omdat ze onbereikbaar willen zijn. Het antwoordapparaat wordt
behandeld als een postbus: het legen gebeurt op een zelf te
bepalen tijdstip, het al dan niet beantwoorden eveneens. Maar
een proefschrift of een computerprogramma inspreken op een
antwoordapparaat is er niet bij. En dat is nu net wat wel kan
met e-mail. Plus andere nooit eerder vertoonde combinaties
van
communicatietechnieken.
Het briefschrijven is terug. Met de snelheid van de telefoon
en de bereikbare onbereikbaarheid van het antwoordapparaat,
met de negentiende-eeuwse bedachtzaamheid waarmee je aan je
teksten kunt schaven en de twintigste-eeuwse gehaastheid
waarmee je van dat polijsten kunt afzien. Corresponderen is
weer in, het wachten is op de hard copy-uitgave van de
eerste digitale-brievenromans. (Want nee, natuurlijk
verdwijnt
de roman in zijn gedrukte vorm niet. Verdween het schrift
soms
toen de drukpers kwam, verdween de radio soms toen er
televisie kwam? Er verdwijnen maar weinig media die eenmaal
op
grote schaal zijn doorgedrongen, alleen de onderlinge
verhoudingen veranderen.)
E-mail is niet alleen een snel en efficiënt medium voor
zakelijk berichtenverkeer, het legt een geheel nieuw domein
van virtuele communicatie open. Het vervangt niets, het staat
op zichzelf. E-mail is een virtueel medium voor losse
opmerkingen, theorieën, intieme confessies, ping-
pongdiscussies, grappen, onzin, ironiseringen,
fantasieën, complimentjes, venijnigheden - niet zelden
binnen een en dezelfde tekst. Dat is iets wat noch een
papieren brief, noch een telefonisch gesprek, noch een korte
ontmoeting IRL (e-mailjargon voor: in real life) weet
te bewerkstelligen. Wat in één e-mailbericht
verdicht kan zitten, kan zich IRL slechts serieel afspelen
over een langere periode van contact en relatievorming. De
snelheid van e-mail zit 'm dus niet alleen in het feit dat je
bericht in een paar seconden aan het andere eind van de
wereld
is (waarmee tijd en plaats irrelevante factoren worden) maar
ook in de verdichting van communicatieprocessen.
E-mail is virtuele verdichting. Communicatiepoëzie,
waarin de kunst van het citeren en monteren tot haar uiterste
wordt gebracht. Citeren gaat automatisch bij het schrijven
van
een reactie, je schrijft immers in de tekst van iemand
anders, streept overbodigheden weg en laat slechts die
stukken
staan waar je direct op reageert. E-mail is de kunst van het
in de rede vallen, het derridiaans tussen de zinnen en de
woorden kruipen, er je eigen aantekeningen aan toevoegen en
deze bricolage van montage en écriture
automatique terugmailen naar de oorspronkelijke auteur
(of
naar een openbare nieuwsgroep). Na een paar sessies heen en
weer vertoont het e-mailbericht een avantgardistische
typografie met abrupt afgebroken regels, e-mail-leestekens -
(samengesteld uit bestaande leestekens die gelezen moeten
worden met het hoofd een kwartslag gedraaid, zoals :-
) [= glimlach of grapje] ;-) [= knipoog] :-
( [= boos] - en een wirwar van drie- of viervoudig
gelaagde aanhalingstekens. Al lang is niet meer uit te maken
wat het origineel is en wat het commentaar. Het lijkt
verdorie
wel Franse filosofie! E-mail is de letterlijke belichaming
van
die principes die voorheen slechts essayistisch, semio-
analytisch konden worden betoogd.
Het theater van de Multi User Dimensions
En niet alleen de poëzie krijgt een nieuwe vorm op het
Net, ook het theater. Het theater is eveneens
tekstgeoriënteerd en speelt zich af in zogeheten
MOO's.
MOO - een woord om te ontleden, een afkorting die we moeten
afpellen om een glimp op te vangen van de complexe
constructie
van coulissen. De M staat voor MUD - ja, weer een afkorting,
en ook nog eentje die verschillende betekenissen heeft: Multi
User Dungeons, Multi User Dimensions, Multi User Domain.
'Multi User': kennelijk gaat het hier om iets waaraan
meerdere
gebruikers tegelijkertijd deelnemen. 'Dungeons' verwijst naar
iets spelachtigs: Dungeons & Dragons is een klassiek
fantasiespel, maar niet zoals een videogame met bewegende
beelden en schietapparatuur - het gaat hier om een text
adventure game. Op het beeldscherm verschijnt alleen
tekst
('Je bevindt je in een ruimte met recht voor je een deur die
op slot is, links staat een kast'). De speler tikt
tekst(commando's) in om verder te komen ('Open de kast.
Beschrijf inhoud kast.' Document, sleutel, ring. 'Pak
sleutel. Steek hem in het slot van de deur.')
Oorspronkelijk waren text adventures geheel
voorgeprogrammeerd en was het zaak een bepaalde opdracht tot
een goed einde te brengen. Meestal in de orde van draak
verslaan & prinses redden. Maar met de introductie van
het
multi user-karakter, waarbij andere spelers ook van alles
uitvreten, blijft er weinig van dat voorgeprogrammeerde over.
De users interacteren immers op onvoorspelbare manieren met
elkaar: ze stellen elkaar vragen, ze werken samen of ze
proberen elkaar een hak te zetten. Een eindopdracht is er dan
ook niet meer, er is geen andere uitdaging dan het spel te
spelen, een spel waarvan niemand de regels kent. Van zulke
MUD's zijn er honderden op het Internet (in de Amsterdamse
Digitale Stad is De Metro er een), overigens niet alleen ter
vermaak maar ook ter lering: er zijn MUD's voor astronomen,
biologen, mediaonderzoekers enzovoorts.
Als zulke MUD's dan ook nog eens MOO's worden - MUD Object
Oriented - is de voorprogrammering geheel zoek. Object
oriented verwijst naar een manier van programmeren met
een
soort aanbouwmodules, programmeren dus zonder het lopende
programma lam te leggen of te moeten bijstellen. Dat betekent
dat de users voortdurend nieuwe omgevingen 'bijbouwen'.
Kamers, kantoortjes, cafés, psychiatrische
inrichtingen, tempels, musea, drugsholen, bibliotheken
etcetera. Nog steeds: opgebouwd uit tekst, niks dan
tekst.
En vanzelfsprekend definieert elke user letterlijk zijn eigen
identiteit. Een naam, een personage, met een uiterlijk, een
geschiedenis en bepaalde kenmerken - eveneens tekst die is op
te vragen door andere users: 'Wie is Lambda? Wie is Derrida?'
(Echt waar, dat is een bekend MOO-personage.)
De meeste MOO-users wisselen voortdurend van identiteit en
van
sekse. In MOO's zijn er bovendien beduidend meer dan twee
seksen - ja, hier wordt het cyborg-concept tot zijn uiterste
doorgetrokken. Om nog maar te zwijgen van duizelingwekkende
mogelijkheden waarop MOO-personages seks hebben met elkaar -
maar, anders dan IRL: 'Only the best writers get laid
here.'
Een MOO is virtueel theater, en avantgardistisch in de
klassieke zin van het woord: er is geen onderscheid tussen
publiek en speler, tussen speler, regisseur en auteur, tussen
auteur en decorbouwer. En ook het onderscheid tussen mens en
machine vervaagt hier compleet; in een MOO kun je een reuze
leerzaam praatje aanknopen met een personage dat bij nader
inzien het besturingsprogramma blijkt te zijn. Een MOO
betekent het definitieve einde van elke gefixeerde
identiteit.
Cyborgs en sekse
Aangezien het cyborgconcept behalve in de science fiction met
name in de gedeconstrueerde vrouwenbeweging gekoesterd wordt,
zou je verwachten dat met name voorheen
'vrouwen'/'feministen'
zich op het Net begeven. Immers, daar kun je werkelijk afzien
van een gefixeerde identiteit als vrouw, daar ziet in elk
geval niemand op voorhand welk lichaam je IRL met je
meesleept. Daar ziet niemand of je een kort rokje draagt of
een peignoir. Daar hoef je niet letten op hoe je haar zit,
daar zegt niemand dat je niet zo chagrijnig moet kijken. Daar
ben je werkelijk het gedonder met de seksen voorbij.
Nou, dat valt reuze tegen. Ten eerste blijken
Internet-cyborgs
voor zo'n 95 procent IRL een mannenlichaam te hebben. Zij die
toevallig een vrouwenlichaam bezitten, hebben immers nog
altijd duizend-en-een dingen tegelijk aan hun kop - daar is
niks aan gedeconstrueerd, helaas. Zij storten dus zich niet
zomaar in cyberspace. Ze hebben er gewoon geen tijd voor,
tenzij hun werk of studie dat van ze eist. Ze gaan slechts
voor nut, ze zijn gewoon niet geformatteerd tot monomaan
hobbyisme, adventure en fun - stuk voor stuk disposities die
verleiden tot aansluiting op het Net. (Nee, het heeft niks te
maken met de vermeende 'vrouwelijke angst voor techniek'. Het
Net draait absoluut niet om techniek. Het Net draait om taal
& communicatie - en daar zijn zij met een vrouwenlichaam
juist wel toe gedisponeerd, juist omdat ze altijd duizend-en-
een dingen tegelijk doen.)
Nou zou daar nog wel een mouw aan te passen zijn, ware het
niet dat veel cyborgs met een mannenlichaam het ook op het
Net
niet kunnen nalaten te spelen met hun geslachtsorganen. Soms
letterlijk, soms figuurlijk, maar lullig blijft het, die
sporen in hun teksten. En ook hier ruimen ze zelden hun troep
op.
Die cyborgs met een vrouwenlichaam die wel het nut (& de
fun & de virtuele avantgarde) van het Net hebben ontdekt,
lopen dan ook de kans aangesproken te worden als vrouw. Zelfs
zonder kenbaar reëel lichaam. Niks gefixeerde identiteit
voorbij, niks sekse voorbij voor wie toevallig een typische
meisjesnaam als inlognaam gebruikt. (Zo zie je maar weer dat
het om naamgeving en projecties gaat, dat gedoe met de
seksen,
en niet met lichamen.) Je inlognaam en je e-mailadres zijn
zichtbaar op je openbare bijdragen aan nieuwsgroepen, en
sommigen met een mannenlichaam gebruiken dit gegeven om die
langgezochte digitale penvriendin ongevraagd aan te schrijven
dan wel om hitsige boodschappen te mailen. Digitale
ongewenste
intimiteiten. Zelfs het woord cyberrape is al
gevallen.
Je inlognaam is altijd traceerbaar. Met een commando is op te
vragen welke users op een bepaald moment zijn ingelogd - dat
is handig voor on-line talk-requests (via op het
beeldscherm ingetikte tekst twee aan twee direct met elkaar
praten). Maar er zijn altijd wel types die bij voorkeur de
vrouwennamen er uit pikken om een lulpraatje te houden
(wederom letterlijk of figuurlijk). Je kunt zo'n talk request
weliswaar negeren - niet antwoorden, de andere kant kan dan
ook geen inhoudelijke boodschap aan jou sturen - maar sommige
eikels blijven hun kletsverzoek eindeloos herhalen. Onnodig
te
zeggen dat dit de brave cyborg die net een interessant
feministisch artikel aan het downloaden is, tot radicale
razernij kan brengen.
Velen hebben dan ook schielijk hun verraderlijke inlognaam
verandert in een meer neutrale. Een vermijdingsstrategie die
inderdaad helpt, maar anderen menen dat dit te gek is voor
woorden. De klojo's moeten maar leren hun fatsoen te houden,
en zij behouden fier hun meisjesinlognaam.
Gender-bending
Ook andersom komt trouwens voor: IRL-heren die expres een
meisjesinlognaam nemen en als gender-benders over het Net
zwieren. Om niet zelden verbijsterd te raken over het gedrag
van hun seksegenoten. Sommigen worden er prompt een beetje
feministisch van. Niettemin ontstaken vele IRL-vrouwen in
grote woede toen bleek dat ene Joan, die zich had ontwikkeld
tot een soort Lieve Lita voor vele door zielepijn getergde
vrouwen, IRL een mannelijke psychiater bleek te zijn. Velen
gaan er inmiddels van uit dat een cyborg met een
vrouweninlognaam IRL een man is, totdat het tegendeel is
bewezen. Maar ja, hoe doe je dat? Bestaat er voor dat bewijs
soms een soort Turingtest? Die test is oorspronkelijk
ontworpen om te toetsen of er aan de andere kant van de
computerverbinding een mens of een machine aan het werk is,
maar de vraag is of je via het intikken van de juiste vragen
iemands sekse kunt achterhalen. Bovendien doet het vermoeden
dat de vragen met name gericht zullen zijn op het
tussenbeense. En zo zijn wel heel erg ver verwijderd van de
cyborg, die dat juist allemaal achter zich had gelaten.
Hoe dan ook zijn de strategieën tegen ongewenste
aanspreking als vrouw c.q. seksobject op het Net hetzelfde
als
IRL: vermijden, negeren of overtroeven. Met het voordeel dat
je op het Net niet zo verbeten de andere kant op hoeft te
kijken. Je kunt lekker vloekend achter je beeldscherm zitten
terwijl je toch het ventje in zijn sop laat gaar koken. En
bij
de strategie van het overtroeven in denigrerende taal of
vuilbekkerij kun je al je creativiteit botvieren - zonder
bang
te zijn dat de klerenkast in kwestie ineens begint te
rammen.
Toch is het niet alleen het aangesproken worden als vrouw dat
de cyborgs weer seksueert. Soms manifesteren ze zichzelf als
vrouw - ongeacht hun inlognaam. Want wat blijkt? Sommige
cyborgs stellen zich beduidend beleefder, bescheidener en
vragender op dan andere - en in de regel hebben deze
beschaafde cyborgs IRL een vrouwenlichaam. Op zich geen ramp,
ware het niet dat de minder stellige boodschappen minder
serieus worden genomen en minder reacties krijgen. 't Is
warempel overal hetzelfde, IRL en op het Net.
Er is ook al onderzoek naar gedaan. Verrassing: mannen en
vrouwen ergeren zich in (bijna) dezelfde mate aan de op het
Net veelvuldig voorkomende praktijk van flaming
(openbaar schelden, afkraken, beledigen). Waarom doen mannen
het dan toch veel vaker? Zij hebben kennelijk geen andere
fatsoensopvattingen. De crux lijkt 'm te zitten in een
opvatting over vooruitgang: mannen gaan uit van 'tegenspraak
brengt ons verder', vrouwen van 'samenwerking brengt ons
verder'.
Tja, dat schiet niet op.
Het enige wat er op zit is: meer vrouwen, al dan niet
gedeconstrueerd, op het Net. Ja, we hebben al zo veel aan
onze
kop, maar dit kan er ook nog wel bij (en soms win je op het
Net tijd). Als nou degenen die gedeconstrueerd zijn zich wat
tegensprakiger en minder lief opstellen, en degenen die niks
zien in deconstructies gewoon hun co"peratieve gang blijven
gaan, dan wordt het virtueel misschien nog eens echt
gezellig.
En dan sijpelt er wellicht ook iets door IRL.
Een gevecht zal het voorlopig wel blijven.
Books are weapons, zei ooit de politieke avantgarde.
Dat blijft. Maar het geldt net zo goed voor virtuele tekst.
Annie get your e-mail!