Verslag van ervaringen met het huisbezoek van de sociale dienst bij A.

Wij arriveerden om 10.45 uur bij het regiokantoor in de Banstraat. Wij gingen naar binnen en kregen een nummertje van de portier. ‘U wordt zo opgeroepen’. Na enige tijd wachten werden we binnengeroepen. Wij werden verwelkomd door drie personen, mevrouw B, de heer D en de heer J.  Op mijn komst was niet gerekend, dus er werd nog een stoel aangereikt over de balie, die over de breedte van het hok waar we zaten heenliep. Het gesprek begon. De heer D. legde uit, dat er per 1 januari 2004 een nieuwe bijstandswet bestaat, de WWB, Wet Werk en Bijstand, en dat het doel van deze wet is, dat iedereen tot 65 moet werken en sollicitatieplicht heeft, en als het echt niet anders kan, dan is er eventueel een bijstandsuitkering. Hij legde de procedure uit. In het kader van de nieuwe bijstandswet wordt het heronderzoek nu anders uitgevoerd en dat kader is mevrouw A. opgeroepen. De heer D doet een onderzoek naar de doelmatigheid van de uitkering, de heer J. doet onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitkering. Uit zijn woorden bleek, dat in het eerste geval wordt gekeken of er geen mogelijkheden zijn voor:

  1. een opleiding
  2. sociale activering
  3. toeleiding naar betaald werk

Bij het tweede onderzoek wordt gekeken of mevrouw werkelijk recht heeft op een uitkering. Later in het gesprek werd gezegd dat een huisbezoek onderdeel uitmaakt van de nieuwe procedure, (dat werd bij de inleiding niet gezegd) en dat men dus blijkbaar van plan is bij ieder onderzoek naar de rechtmatigheid en doelmatigheid een nieuw huisbezoek af te leggen. Daarop begon de discussie naar aanleiding van enkele opmerkingen van ons. De heer D zei nl, dat we de sociale activering moesten zien in het kader van de sollicitatieplicht. Daarop merkte ik op, dat dit zo geformuleerd niet het geval is. De Tweede Kamer heeft bij de behandeling van de WWB duidelijk gesteld, dat sociale activering cq vrijwilligerswerk alleen verplicht mag worden gesteld, wanneer er een duidelijk verdergaand traject is, waarin contractueel aangetoond wordt dat er aan het eind van het traject een betaalde baan is. In dat kader kan sociale activering cq vrijwilligerswerk als opstap naar een betaalde baan verplicht worden gesteld. Aangezien mevrouw A. echter arbeidsongeschikt is, zo zeiden wij, en niet in aanmerking komt voor toeleiding naar betaald werk, kan sociale activering overeenkomstig de discussie in de Tweede Kamer voor haar niet verplicht worden gesteld. De heer D protesteerde. Inmiddels was duidelijk geworden dat de drie sociale dienst ambtenaren tegenover kaderleden van de Bijstandsbond zaten cq een lid van de clientenraad. De heer D noteerde dat wij kaderleden van de bond waren en er werden opmerkingen gemaakt over hoeveel tijd het werk van de clientenraad in beslag nam. Daarbij kwam naar voren dat de heer D in het verleden beslisser is geweest en nu een functie heeft waarbij hij zelfstandig aanvragen van uitkeringen en ook de beoordeling zelfstandig afhandelt. Ik wendde mij tot mevrouw B en zei: u bent zeker stageaire? Dat bleek inderdaad het geval te zijn. Dit was –om het werk te leren- het tweede gesprek dat ze bijwoonde in het kader van haar HBO-opleiding. Ik vroeg of alle handhavers een HBO opleiding hadden maar dit werd ontkend. Na onze opmerking dat mevrouw A. arbeidsongeschikt was, ontspon zich daarover weer een discussie met de heer D. Mevrouw A. vroeg hem in dit verband of hij het dossier wel had bestudeerd. Hij zei van wel. Dan weet u, dat ik absoluut niet kan werken. U mag mijn lichaam zo overnemen, al is het maar voor een week en het wordt steeds erger. Dat kan ik niet beoordelen, zei de heer D, maar de arbeidsongeschiktheid  dat geldt maar voor drie jaar, en we zijn nu aan het einde van die periode gekomen en dus gaan we er nu van uit, dat u wel kunt werken. Mevrouw A. merkte op dat op de Megabanenmarkt was vastgesteld dat ze arbeidsongeschikt is. Er werd heen en weer gepraat over de Megabanenmarkt. Meneer J. had op zijn vragen formulier ook de standaardvraag staan wat de mensen vonden van de Megabanenmarkt. Hij werkte later bij het rechtmatigheidsonderzoek een standaardvragenlijst af met voorgedrukte vragen waarachter een kort antwoord kon worden ingevuld. Het blijkt dat men bij meerdere huisbezoeken aan de mensen die al wat langer een uitkering hebben vraagt wat men vond van de Megabanenmarkt. De heer J. merkte op dat veel mensen zich zeer negatief over die markt uitlaten. ‘Iemand sprak van een gevangenis’ zei meneer J. enigszins verbaasd.  A merkte op dat men nadenkt over een nieuwe Megabanenmarkt. Wij formuleerden onze kritiek op de markt. Vervolgens ging de discussie over wat er nu moest gebeuren. Eerst zei de heer D, dat mevrouw A. gekeurd moest worden bij een bureau. Maar het is in het kader van het nieuwe keuringsbeleid een soort bureau, dat niet alleen medische keuringen doet maar mensen een dag lang via onderzoek naar allerlei geestelijke en lichamelijke klachten doorzaagt over mogelijkheden om ondanks handicaps toch aan het werk te gaan, eventueel aangepast in de WSW of zo. Na het nodige heen en weer gespraat zei de heer D dat mevrouw A. een REA-keuring bij het REA expertisecentrum moest ondergaan om een restcapaciteit vast te stellen. Mevrouw A. merkte vervolgens op dat haar naam verkeerd op de dossiermap stond.. Mevrouw B vroeg plotseling of de clientenraad veel invloed had. Daar hebben we niet uitgebreid over geantwoord, want daarover verschillend e meningen.

Daarop nam de heer J. het gesprek over. Hij vroeg om een legitimatie. Vervolgens drie maanden giroafschriften. Mevrouw A. overlegde een stapeltje kopien van giroafschriften, waarop de uitgaven waren afgeplakt. De heer J nam hiermee geen genoegen. ‘Ik wil de originelen inzien’. Mevrouw A. ontkende dat dit verplicht was.  Hij staarde er nog eens naar en zei toen dat hij ze wilde kopieren. Mevrouw A. nam het stapeltje, gaf hem de eerste en de laatste en zei: die mag je houden voor het dossier. Daarmee nam de heer J  weer geen genoegen. Ik mag ze allemaal kopieren. Dit ontkenden wij. Er ontspon zich een discussie over de voorschriften van de registratiekamer en een dienstmededeling van de sociale dienst waar de voorschriften van de inzage van giroafschriften in staan, en het beginsel, dat een ambtenaar alle giroafschriften (de originelen) van een heel jaar mag vragen als hij aanwijzingen heeft dat er fraude gepleegd wordt. Ik zei dat dan die verdachtmaking aan client medegedeeld moet worden, inhoudelijk, en dat dan pas om de giroafschriften gevraagd mag worden. Maar ze hadden bij mevrouw A. geen aanwijzingen. Daarop haalde meneer J. er een meneer T. bij die hetzelfde zei als meneer J, nl we mogen alle giroafschriften de originelen zien, niet kopien, u mag niet afplakken want hoe kan ik anders zien of het klopt en wij mogen alles kopieren. Wij ontkenden dit. Er ontspon zich weer een discussie. Daarop belde meneer J. het hoofd van de afdeling handhaving. Een meneer van A kwam binnen. Er waren nu vijf ambtenaren aanwezig. Deze meneer was op de hoogt en legde uit. Je moet de originele giroafschriften laten zien. Maar je mag op die originelen de uitgaven wegkalken. Er mag alleen de eerste en de laatste van de afgelopen drie maanden gekopieerd worden. Als er aanwijzingen van fraude zijn moet dit meegedeeld worden en kunnen de volledige giroafschriften geeist worden. Met ook de uitgaven. De heer J. zei, dat hij de dienstmededeling zou opvragen. De twee medewerkers waar we het eerst mee te maken hadden, maar ook meneer T waren in het geheel niet van deze dienstmededeling op de hoogte. Volgende vraag ‘wie woont er nog meer in uw huis’. A zei dat ze geheel alleen woonde. Ik zei dat er ook een kat was. Daarop deelde de heer J mee, dat ze nu een huisbezoek wilden afleggen. Daarop ontspon zich een discussie of dat wel of niet verplicht was. Ik legde uit, dat overeenkomstig het advies van de gemeenteadvocaat, het zo was, dat als er geen enkele aanleiding is je een huisbezoek op grond van het recht op huisvrede niet zomaar verplicht kunt stellen, en dat dus de eerste keer mag worden geweigerd. Alleen wanneer er concrete aanwijzingen zijn voor fraude, kan een tweede verzoek worden gedaan, waarbij de aanwijzingen moeten worden medegedeeld, en kan een huisbezoek niet worden geweigerd. Zijn er bij een eerste weigering geen aanwijzingen, dan wordt een dossieronderzoek gepleegd en worden geen onregelmatigheden aangetroffen, dan wordt het dossier gesloten. Daarbij zei ik dat mevrouw A. zelf moest beslissen, want het gaat over haar uitkering en niet de mijne. Daarop antwoordde de heer van A. Hij ontkende de juistheid van de door mij uitgelegde procedure.  Hij merkte op dat er altijd een tweede verzoek gaat volgen bij een eerste weigering. Ja natuurlijk. Wij hebben altijd een aanleiding. Als we vier of vijf jaar niet bij iemand op bezoek geweest zijn, en we weten niet hoe de thuissituatie is, dan is dat op zich al voldoende aanleiding. Dus er volgt altijd een tweede verzoek. ‘Wij gaan niet alleen kijken, om te controleren, maar ook of er nog rechten bestaan die niet worden geefectueerd, of er hulp nodig is, etc. Als wij dan zo’n huisbezoek afleggen, en alles is in orde, dan hoeven wij vervolgens geen uitgebreid dossieronderzoek te plegen en kunnen we het afsluiten. Zo snijdt het mes aan twee kanten. A zei dat als ze bijzondere bijstand kon krijgen voor behandeling van de kat bij de dierenarts, dat zeer welkom zou zijn. Na enig heen en weer gepraat stemde A toe in een huisbezoek. Ze zouden om 1 uur komen.  

Omstreeks die tijd arriveerde bij haar huis een lid van de projectgroep ‘controleurs in beeld’met een camera. Toen de twee handhavers arriveerden en ze de camera zagen, vluchtten ze het huis in van een buurvrouw. Het verzoek om de gang van zaken tijdens het huisbezoek te filmen werd niet gehonoreerd. Bij de buurvrouw bleken ze ook ene huisbezoek te moeten afleggen. Tijdens dit bezoek hebben ze telefonisch overlegd met het hoofd van de afdeling handhaving meneer van A, en toen ze buiten kwamen zijn ze snel weggegaan. Ze hebben geen huisbezoek bij A. afgelegd. Die belde daarop het hoofd van de afdeling, meneer van A, die zei dat client A sabotage pleegde en niet meewerkte. Ook bleek hij verstoord te zijn of zich beledigd te voelen naar analeiding van het gesprek op het regiokantoor waarvan hiervoor verslag werd gedaan. Het bleek te gana om de opmerking van A dat als er zoveel mogelijkheden voor bijzondere bijstand waren ze graag een vergoeding zou ontvangen voor de direnarts wanneer ze daar met haar kat naartoe moest. Daarop zei de heer van A. na enig heen en weer gepraat dat een tweede poging tot het afleggen van een huisbezoek zou volgen. Dit huisbezoek heeft twee weken later plaatsgevonden, zonder verdere bijzonderheden.