De terugkomst van voedselbank en huisbezoek

 

Wat te doen tegen de afbraak van de verzorgingsstaat?

 

 

 

Vooraf

Als anti-armoedebeweging worden we erg in beslag genomen door de buitenkant van het maatschappelijk gebeuren: er wordt nieuwe wetgeving afgekondigd, er worden maatregelen genomen en wij moeten alle zeilen bijzetten om zicht op de feiten te krijgen en te proberen verslechteringen tegen te houden. We hebben niet de tijd om dieper in te gaan op achtergronden van wetsvoorstellen en maatregelen en als we het al eens proberen is er in de politiek ook nauwelijks aandacht voor dergelijke achtergrondverhalen. Dat hebben we gezien bij de Wet werk en bijstand. Vanuit de Sociale Alliantie hebben we een studie gemaakt over de achtergronden van de WWB. We hebben deze studie vlak voor het debat over de WWB aangeboden aan de leden van de Tweede Kamer. Maar die hadden eigenlijk geen tijd goed kennis te nemen van de inhoud van de studie. De discussie ging niet over de achtergronden van de wet, maar over de praktische invulling ervan, over kleine veranderingen die nog net op de valreep binnengehaald konden worden. Zo vergaat het ons vaak in de Tweede Kamer en zo zal het menige lokale groep vergaan in de eigen gemeente. Dat hoort bij de opgedrongen strategie om verslechteringen te verzachten. Dat is logisch en maar goed ook, want die kleine bijstellingen, die kleine verzachtingen zijn vaak van groot belang voor veel mensen. En toch moeten we als anti-armoedebeweging af en toe de tijd nemen om te zoeken naar achterliggende zaken, naar tendensen van maatschappelijke verschijnselen die we wel waarnemen, maar die we te weinig doorgronden. Daarom is het goed dat De Pijler tijdens deze Aanpak-verbindingsdag graaft naar achtergronden (in de ochtend) en tegelijk met de voeten op de grond, in de alledaagse praktijk blijft staan (met het workshop-programma in de middag). Derhalve, aan het adres van de organisatoren, mijn waardering voor de opzet van deze verbindingsdag.

 

Kern van mijn verhaal

In het kader van het wroeten naar achtergronden wil ik stilstaan bij twee verschijnselen die ik waarneem in de ontwikkeling van verzorgingsstaat naar verzorgingsstad: de voedselbank en het huisbezoek. Het feit dat deze beide verschijnselen uit het verleden zich opnieuw voordoen, staat model voor de teloorgang van de vertrouwde verzorgingsstaat en is een uitdrukking van een kwalijke ontwikkeling in sociaal opzicht. De voedselbank vertegenwoordigt de goedaardige variant van deze kwalijke ontwikkeling en het huisbezoek wijst op de kwaadaardige variant van deze kwalijke ontwikkeling. Meestal beperken we onze blik tot de goedaardige variant, omdat we die al erg genoeg vinden. We moeten onze onnozelheid in dit opzicht overwinnen en onze ogen openen voor de kwaadaardige variant die razendsnel om zich heen grijpt. Pas als we onderkennen hoe hopeloos anti-sociaal onze samenleving dreigt te worden, kunnen wegen gevonden worden naar een her-uitvinding van het sociale.

 

De temming van de markt

Nu zestig jaar geleden, in 1944, verscheen een beroemd boek van een Oostenrijker die naar Engeland was gevlucht: Karl Polanyi. Het boek droeg als titel De grote verandering. In dit boek beschrijft Polanyi hoe de markteconomie opkomt in de 19e eeuw, hoe deze economie losgroeit van de samenleving, hoe de samenleving daardoor vernietigd dreigt te worden en hoe de samenleving uiteindelijk uit zelfbehoud deze losgeslagen markteconomie weet te temmen.

Het boek van Polanyi kondigt de na-oorlogse verzorgingsstaat aan en de vorming van het kapitalisme met het menselijke gezicht: de markteconomie wordt ingebed in een goede sociale ordening van de samenleving.

Het boek van Polanyi bevat twee grote lessen. De eerste les is dat geen enkele samenleving op den duur een te vrije werking van de markteconomie kan verdragen: ze zal spontaan de markt gaan corrigeren! In die laatste vaststelling zit de tweede les van Polanyi. De invoering van de vrije markt in de 19e eeuw vergde intensief staatsingrijpen. Anders dan wij in de geschiedenislessen hebben geleerd, werd ‘laissez-faire, laisser-aller’ gepland en gebeurde de temming van deze losgeslagen markt spontaan vanuit de samenleving. Pas later werd die temming overgenomen door de staat en ontstond de verzorgingsstaat. Die spontane reactie vanuit de samenleving stemt hoopvol. Dat kan nu weer gebeuren. Maar ik denk wel dat we die spontaniteit hier en daar een handje moeten helpen.

 

De 5 etappes van het neo-liberale project

Deze verzorgingsstaat beleefde zijn hoogtepunt in de jaren 1960-1980. Dat was de tijd dat de winsten, de lonen en de sociale voorzieningen tegelijkertijd omhoog gingen. Het was de tijd van de eeuwigdurende welvaart. Deze periode heeft slechts 20 jaar geduurd. Al gauw kwam Bestek 81 en dat was het begin van de bezuinigingen  en de afbraak van de verzorgingsstaat. Het was het begin van de doorbraak van het neo-liberale project, een politieke beweging die de markt wil bevrijden uit de maatschappelijke inbedding, die de markt weer vrij wil maken en die daarmee de samenleving ingrijpend wil veranderen.

Aanvankelijk kreeg dit politieke project weinig voeten aan de grond. Maar nu opeens, vanaf 2002, gaat het razendsnel. Twintig jaar zijn de geesten rijp gemaakt voor de crisis van de verzorgingsstaat. We hebben dat denkgif opgeslokt en nu staan we versteld van het gemak waarmee veranderingen worden doorgevoerd. Er is bijvoorbeeld in de jaren 1980/1990 heel lang en fel gediscussieerd over het idee van het ministelsel, een VVD-voorstel, waar progressief Nederland tegen te hoop liep. Tegenwoordig wordt niet meer over dat idee gepraat; het wordt gewoon uitgevoerd, zonder veel maatschappelijke discussie. En als teken hoe ver de posities verschoven zijn, kan veel van het oude idee van het ministelsel teruggevonden worden in het onlangs als progressief gepresenteerde voorstel van de Balie-groep om de sociale zekerheid op een andere leest te schoeien door een basisuitkering in te voeren, met daarbovenop een per bedrijf(stak) te regelen aanvulling en daarbovenop nog eens een individueel te regelen toetje.

Hoe zijn onze geesten rijp gemaakt voor een dergelijke maatschappelijke verandering? Dat is gebeurd in vijf etappes, waarin telkens een ideologisch verhaal werd verteld, waar de beweging te weinig bij stilgestaan heeft, waar ze stilzwijgend of met te zwak verweer in meegegaan is. Vanaf de jaren 70/80 heeft er een ideeënstrijd gewoed en de progressieve bewegingen zijn die strijd onvoldoende aangegaan en staan mede daarom overal op verlies.

 

Etappe 1: De verzorgingsstaat wordt onbetaalbaar

Het idee van de onbetaalbaarheid is er in gehamerd, met weinig onderbouwde cijfers en met halve waarheden. Uit onderzoek blijkt keer op keer dat mensen zeker in de gezondheidszorg solidariteit willen. In plaats van dat bestuurders zeggen: nou die solidariteit die jullie willen heeft een prijs, wordt verwijtend gezegd: je moest eens weten wat het kost! Met andere woorden: mensen wordt de solidariteit die ze bereid zijn op te brengen, tegen gemaakt. Ook de nieuwste variant van het onbetaalbaarheidsverhaal wordt zeer eenzijdig verteld. Het is het verhaal van de vergrijzing die maakt dat de steeds kleiner wordende aantallen jongeren steeds stijgende kosten voor de ouderen moeten opbrengen en dat niet meer kunnen. Afgezien van het feit dat de cijfers vaak overtrokken worden gepresenteerd, moet men ook het hele verhaal vertellen: er gaat met de vergrijzing in toenemende mate ook geld van oud naar jong. Veel ouderen hebben woningen, die worden dadelijk allemaal geërfd door jongeren. Veel ouderen staan garant voor de hypotheken die jongeren willen/moeten afsluiten.

De vraag is niet of de verzorgingsstaat onbetaalbaar wordt, maar of we als samenleving nog de politieke wil hebben om de kosten van de verzorgingsstaat, de kosten van de solidariteit te betalen. Met andere woorden: het is een politieke vraag en geen vraag van cijfers en tabellen.

 

Etappe 2: Er vindt op grote schaal fraude plaats in de sociale zekerheid

Er wordt veel borrelpraat verteld over fraude in de sociale zekerheid. Grote verhalen in de krant over vermeende fraude. Naderhand blijkt de vork toch iets anders aan de steel te zitten. Dan volstaat men meestal met correcties in kleine letters, als er al een correctie geplaatst wordt. Het kwaad is dan al geschiedt en wat veel mensen hebben willen horen, hebben ze dan al gehoord: uitkeringstrekkers zijn allemaal potentiële fraudeurs. Voorheen waren uitkeringsgerechtigden slachtoffers van maatschappelijke ontwikkelingen en ze verdienden daarvoor compassie en compensatie. Die houding en die begrippen zijn verwenen. Uitkeringsgerechtigden zijn nu dader geworden, ze worden in de beklaagdenbank gezet: zij maken dat brave burgers zoveel belasting moeten betalen.

 

Etappe 3: Voorzieningen zijn veel te gemakkelijk bereikbaar en zijn veel te riant

Er zitten veel te veel mensen in de voorzieningen. Deze overtuiging klinkt al jarenlang door in discussies over de WAO en steekt nu ook de kop op in discussies over de AWBZ. De regelingen zijn voor te grote groepen mensen toegankelijk. Mensen moeten meer voor zichzelf zorgen. De overheid moet alleen zorgen voor mensen die dat zelf werkelijk niet kunnen. Die zorg moet zo klein mogelijk zijn: minimale voorzieningen met beperkte gelding in plaats van maximale voorzieningen met algemene gelding.

 

Etappe 4: Succesverhalen over aantallen mensen die toegang tot voorzieningen geweigerd is

Dat is de nieuwere rage: zorgen dat mensen voorzieningen niet kunnen bereiken. Er wordt een poortwachter neergezet. Bestuurders komen trots vertellen dat ze steeds meer mensen weghouden van voorzieningen. Wat er met die mensen verder gebeurt, vertellen ze niet. Daar hebben ze geen zicht op. Willen ze ook niet weten. Ze zijn weggehouden van de voorzieningenpot en dat is het enige dat telt: schadelastbeperking. Uitkeringsgelden worden gezien als schadeposten en niet als een maatschappelijke uitdrukking van solidariteit tussen mensen.

 

Etappe 5: Niks meer willen weten van mensen die uit de boot vallen

Het reïntegratiedogma is zo sterk dat het zicht op de werkelijkheid verloren gaat. 75% van de mensen die nu bijstand hebben, zal op de moderne arbeidsmarkt nooit meer aan de slag komen. Dat ergerlijke feit wil men niet horen. Het wordt je kwalijk genomen als je daar over begint. Men verwijt je dat je daarmee mensen afschrijft.

 

Het systeem van de liefdadigheid

Zo zijn de geesten rijp gemaakt om de verzorgingsstaat stap voor stap af te breken. Dat gebeurt, naar eigen zeggen van veel afbrekers, om hem overeind te houden. Maar intussen zakken we terug naar een systeem van liefdadigheid. Het vermaarde pannetje soep van weleer is terug in een modern jasje: voedselbanken, broodbezorgers, minimawinkels, kerstpakketten, een groeiend beroep op de diaconie.

Rechten verwateren tot gunsten. De Wet werk en bijstand is een uitdrukking van deze tendens: voorzieningen waar minima recht op hadden zijn teruggedraaid en rechten zijn omgezet in aanspraken. Onder de noemer van maatwerk loert een systeem van willekeur. In de anti-armoedebeweging maken we bezorgd en boos over een dergelijke ontwikkeling. Toch gaat het hier slechts om de goedaardige variant van een kwalijke ontwikkeling. En in plaats van al onze energie te richten op deze ontwikkeling, doen we er in mijn ogen beter aan om een deel van onze bezorgdheid en onze boosheid te reserveren voor de kwaadaardige variant van die zelfde kwalijke ontwikkeling.

 

Het systeem van politionele curatele

Het pannetje soep, de voedselbanken, de kerstpakketten… Het zijn op zich goede initiatieven. Het is vervelend, schandalig dat het nodig is, maar op zich is het goed werk, waar veel mensen in de anti-armoedebeweging zich voor inzetten. In het belang van de mensen waarom het gaat kunnen we daar als anti-armoedebeweging niet tegen zijn, moeten we bij gelegenheid meewerken aan deze liefdadigheid die noodgedwongen in de plaats komt van toereikende hulpverlening en fatsoenlijke voorzieningen die er niet meer of niet meer in voldoende mate zijn.

Waar we niet aan mee kunnen werken, waar we veel alerter op moeten zijn is de kwaadaardige variant van de afbraakontwikkeling. In plaats van met hulp of liefdadigheid krijgen uitkeringsgerechtigden in toenemende mate te maken met politietoezicht, althans met maatregelen die daartoe tenderen. Ik noem enkele voorbeelden van deze politie-achtige ontwikkeling van de sociale zekerheid:

·         Poortwachters die als opdracht hebben om mensen buiten te houden: er wordt niet gevraagd ‘Heb je iets nodig?’, maar er wordt gevraagd ‘Heb je wel iets nodig?’

·         Huisbezoek als standaardprocedure bij het aanvragen van een uitkering: onderkend wordt dat er gemakkelijkere en snellere manieren zijn om aan de benodigde informatie te komen, maar toch voert men opnieuw het (onverwachte) huisbezoek in met als rechtvaardiging dat mensen die een uitkering aanvragen moeten weten dat er op hen gelet wordt.

·         Bijstandsconsulenten die fraude-alert gemaakt worden door sociaal rechercheurs: alle medewerkers met klantencontacten krijgen een ‘fraudepas’, een praktische pocket gericht op handhaving en fraudealertheid.

·         Risicoprofielen met als tendens een criminalisering van uitkeringsgerechtigden: mensen die 3 jaar lang een uitkering hebben, geen schulden hebben en nog nooit gevraagd hebben om bijzondere bijstand worden extra in de gaten gehouden, om “na te gaan of er sprake is van omstandigheden die op gespannen voet staan met een rechtmatigheid van de verstrekte bijstand.”

·         Controle van bankafschriften op de aard van de uitgaven die zijn gedaan: is er bijvoorbeeld een pinbetaling bij een benzinepomp terwijl de cliënt opgegeven heeft niet over een auto te beschikken?

 

De apathie van de helpers

De goedaardige variant van het afbraakbeleid lokt protest uit. Vaak vooral bij de milde gevers, bij de oud-broodbezorgers en bij de kerstpakkettenuitdelers, en bij de diaconieën. De ontvangers van het brood en de kerstpakketten kunnen zich zo’n protest vaak niet veroorloven.

De kwaadaardige variant, het ontstaan van de sociale politie, maakt mensen stil. De helpers worden stil omdat ze vrezen zich op glad ijs te begeven. De uitkeringsgerechtigden houden zich stil, omdat ze al door het te dunne ijs zijn gezakt. Daarmee raken we aan een kernprobleem van de huidige anti-armoedebeweging: het blijft te stil over de kwalijke ontwikkeling die we bespeuren, voor een deel van ons aan den lijve. De mensen zijn zo apathisch wordt gezegd. Vertel jij eens: wat kunnen we daar tegen doen?

Wat te doen tegen de apathie? Ik zal proberen een antwoord te geven op deze vraag. Daarbij maak ik een onderscheid tussen helpers en slachtoffers.

De helpers doen er mijn inziens goed aan om het helpen uit de sfeer van de liefdadigheid te halen. Dat wil niet zeggen dat ze geen brood meer moeten uitdelen of geen kerstpakketten meer moeten bezorgen. Maar ze moeten dit soort, helaas noodzakelijk gemaakte, activiteiten in de politieke sfeer brengen, door luid, te pas en te onpas de vraag te stellen of dit de samenleving is die wij willen:

·         Willen wij een samenleving van de sterken?

·         Willen wij markt en competitie op alle levensterreinen?

·         Willen wij dat onze kinderen zich moeten ontwikkelen tot Ik-bv’s, tot losstaande individuen die hun leven moeten inrichten als ware het een bedrijfseconomisch project?

·         En als we dat niet willen, wat doen we er dan aan om een dergelijke ontwikkeling tegen te houden op school, in ons werk, in de kerk, in de buurt, als anti-armoedebeweging?

Helpen onder protest is niet genoeg. De hulp moet onderdeel gaan uitmaken van maatschappelijk verzet tegen een samenlevingsorde niet wij met z’n allen niet willen. Helpers moeten zich veel meer mengen in de ideeënstrijd: nagaan welke ideeën ten grondslag liggen aan maatschappelijke tendensen en daarover in discussie gaan met mensen om ons heen.

 

De apathie van de armen

Wat betreft de apathie van de armen, de slachtoffers, ligt de zaak wat moeilijker. Een oproep aan mensen om hun apathie af te leggen is te gemakkelijk en bovendien niet verstandig. De apathie is namelijk het machtigste wapen van de armen. Dank zij de apathie kunnen mensen hun armoede verduren. Ik gebruik uitdrukkelijk het werkwoord ‘verduren’, omdat dit een actieve term is. Armoede lijden is hard werken. In haar maatschappelijk verzet moet de anti-armoedebeweging meer aansluiten bij dit dagelijkse werk van de armen, bij dit lijden, bij dit verduren van de armoede. We moeten nagaan welke maatschappelijke veranderingen zich daarin aankondigen. Daarbij moeten we niet aarzelen met politici, bestuurders en uitvoerders ook in te gaan op het heikele thema van fraude en misbruik. We moeten de discussie daarover uit de sfeer van de criminaliteit halen.

De situa­tie van uitke­ringsgerechtigden en hun verzet tegen ver­slech­teringen in de vorm van het maken van schulden of het zwart erbij werken, tonen overeenkomsten met de situatie waarin de lopende-band-arbeiders in de jaren vijftig en zestig ver­keer­den. In die tijd werd algemeen vorm gegeven aan een arbeidsor­ganisatie die werd gekenmerkt door eentonigheid, ontspeciali­sering en jachtigheid. De arbeiders die dit werk moesten doen hielden als enig verzetsmiddel over: ziek zijn en de boel saboteren, de band vast laten lopen. Dat maakte het veel arbeiders mogelijk om het jarenlang vol te houden in een weinig mense­lijk arbeids­systeem. Veel uitke­ringsgerech­tigden zitten thans in een soortgelijke situa­tie. De uitkerin­gen zijn inmiddels zozeer verlaagd dat vol­waardig deelhebben aan de samenleving en het voeren van een menswaar­dig leven niet langer mogelijk zijn. Teruggezet op minder dan weinig kunnen veel minima hun bestaan alleen maar leefbaar houden door af en toe en op kleine schaal handelingen te plegen die de regelge­vers en de toezichthouders als fraude rubriceren en in steeds sterkere mate criminaliseren. Met criminaliteit heeft dit soort overlevingsgedrag in de regel niets te maken. Het is een middel, vaak het enig overgebleven middel, om een ondraaglijk systeem te verdragen.

 

 

 

 

 

Raf Janssen

Sjakuus

Plompetorengracht 19

3512 CB Utrecht

030 231 48 19